v4 3-7 juin

v4 semaine 23
A: les buts de la semaine
C:  PSG gagne la ligue des champions
B à vous de corriger
D: grammaire II/III
•-U6-Grammaire III, ex 24a tm 24d (livre)
Leren Parler page 113


E: parler ;U6-Parler, ex 25 tm 31 (livre)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

v4 semaine 23
A: les buts de la semaine
C:  PSG gagne la ligue des champions
B à vous de corriger
D: grammaire II/III
•-U6-Grammaire III, ex 24a tm 24d (livre)
Leren Parler page 113


E: parler ;U6-Parler, ex 25 tm 31 (livre)

Slide 1 - Tekstslide

cette semaine
Premier cours : woots

- les corrections sur le diapo suivant, vous allez corriger tout cela chez vous ou lors d'un cours flex
- on va faire une vidéo PSG ensemble ensuite nous allons entamer 'het betrekkelijk voornaamwoord' 

Slide 2 - Tekstslide

1 MATCH FRANCE-ITALIE REPORTÉ = sport
2 SOLEIL DEMAIN SUR TOUT LE PAYS = météo
3 VISITE DU COUPLE ROYAL DES Pb EN FRANCE = Europe
4 AUGMENTATION DU PRIX DE L’ESSENCE = consommation
5 LE 1r MINISTRE REÇOIT LE PRÉSIDENT DES ÉU= politique
6 POLLUTION EN BRETAGNE = environnement
7 ENQDANS UN LYCÉE – LES JEUNES ET LA CIGARETTE = santé
8 LE GRAFFITI ENTRE AU MUSÉE = culture

Exercice 7 –  1 C traduire = vertalen
2 C dispose = beschikt
3 B tableaux = schilderijen
4 A les cambrioleurs = de inbrekers
5 B défend = verdedigt
6 B siècle = eeuw
7 B inconnu = onbekend
8 B en train de = bezig te
9 C signer = tekenen
10 B divise = verdelen
ex. 81 La police au secours des cambrioleurs = 3
 Un dico pour traduire le langage des jeunes = 1
 Un cambrioleur poursuivi dans la rue par le propriétaire
 Un singe est-il propriétaire de ses selfies ? = 4
 Un tableau peint par un âne exposé au Grand Palais = 2
2 a Het zijn alle vier opmerkelijke, gekke krantenberichten.
 b ongewoon, vreemd

Ex9 –1 A
2 ‘Café Grand-Mère’ / ‘Oma’s koffie’ klinkt ouderwets. Door een woordenboek voor oma’s te maken om hun kleinkinderen te kunnen begrijpen als ze ‘jongerentaal’ gebruiken, wil het merk zijn imago verjongen en reclame maken.
3 a faux - Cette peinture divise les critiques de l’époque.
 b faux - Mais la blague est vite découverte.
 c vrai - Boronali n’existe pas et le tableau est en fait l’œuvre de Lolo, l’âne du patron d’un café.
 d vrai - Un petit groupe d’artistes de l’époque a voulu ridiculiser les mouvements d’avant-garde dans l’art.


4 D
5 Naruto is een aap. Hij heeft foto’s van zichzelf gemaakt met het fototoestel van een fotograaf die even afwezig was.
6 De foto’s werden heel snel wereldwijd op internet verspreid. Hij vond dat de foto’s zijn eigendom waren en wilde de auteursrechten hebben.
7 De rechter heeft besloten dat de auteursrechten niet naar Naruto konden gaan.
8 Deze tekst gaat over artikel 4. Er wordt uitleg gegeven over de beslissing van de Amerikaanse rechter.
9 De specialist aan het woord is de advocate Irène Navan, gespecialiseerd op dit gebied.
10 Ze legt uit dat volgens de wet alleen mensen over auteursrechten kunnen beschikken. Dieren kunnen dat niet.
11 D niemand (dus iedereen)
12 a dankzij
 b als
 c zodoende
 d want
 e daarom
Exercice 10 – mise en pratique
Voorbeeldantwoord:
Salut,
À Marseille, dans le métro, depuis quelques semaines on a un problème. Les escalators (roltrappen) ne marchent pas. Ce matin, j’ai compris pourquoi ! Dans un petit article de la rubrique Insolite, j’ai trouvé la raison du problème. C’est un problème de … traduction ! Les Marseillais ont acheté les escalators à une société japonaise. La société a livré les escalators avec les instructions en japonais. On attend la traduction. C’est drôle, non ?
À +,
[nom]






B : à corriger (uitlibre service)

Slide 3 - Tekstslide



4 D
5 Naruto is een aap. Hij heeft foto’s van zichzelf gemaakt met het fototoestel van een fotograaf die even afwezig was.
6 De foto’s werden heel snel wereldwijd op internet verspreid. Hij vond dat de foto’s zijn eigendom waren en wilde de auteursrechten hebben.
7 De rechter heeft besloten dat de auteursrechten niet naar Naruto konden gaan.
8 Deze tekst gaat over artikel 4. Er wordt uitleg gegeven over de beslissing van de Amerikaanse rechter.
9 De specialist aan het woord is de advocate Irène Navan, gespecialiseerd op dit gebied.
10 Ze legt uit dat volgens de wet alleen mensen over auteursrechten kunnen beschikken. Dieren kunnen dat niet.
11 D niemand (dus iedereen)
12 a dankzij
 b als
 c zodoende
 d want
 e daarom
Exercice 10 – mise en pratique
Voorbeeldantwoord:
Salut,
À Marseille, dans le métro, depuis quelques semaines on a un problème. Les escalators (roltrappen) ne marchent pas. Ce matin, j’ai compris pourquoi ! Dans un petit article de la rubrique Insolite, j’ai trouvé la raison du problème. C’est un problème de … traduction ! Les Marseillais ont acheté les escalators à une société japonaise. La société a livré les escalators avec les instructions en japonais. On attend la traduction. C’est drôle, non ?
À +,
[nom]






B : à corriger (uitlibre service)

Slide 4 - Tekstslide


GRAMMAIRE I – DE VERBINDINGSWOORDEN
Exercice 11A – révision
1 want
2 maar
3 bijvoorbeeld
4 eerst, daarna
5 als
6 omdat
7 dus
8 als / wanneer

 11B 
1 opsomming
2 tegenstelling
3 tijdsvolgorde
4 oorzaak of reden
5 voorwaarde
6 vergelijking

Exercice 11C
1 ensuite
2 entre autres
3 cependant
4 enfin
5 donc
6 lorsque
7 puisqu’
8 comme

Exercice 11D
Voorbeeldantwoorden:
1 Je suis fâché parce que tu as oublié mon anniversaire.
2 Je mets un blouson, car il fait froid.
3 Moi, j’aime la musique classique, mon ami par contre, aime la musique pop.
4 D’abord je fais mes devoirs, ensuite je regarde ma série préférée.
5 Si j’étais riche, j’achèterais une Ferrari.





B : à corriger (uitlibre service)

Slide 5 - Tekstslide

Ils ont écrit l'histoire: le PSG humilie totalement l'Inter Milan et remporte la Ligue des Champions | RTL Info

Questions pendant le fragment:
1) Quels 2 mots positifs sont utilisés pour décrire « la joie » du premier but ?/Welke 2 woorden zijn gebruikt om de vreugde te uiten van de eerste goal?
a) Bien fait
b) Bien joué
c) Excéllent
d) Magnifique
2) Qui a fait le plus de buts et combien ?/Wie maakte de meeste doelpunten en hoeveel ?
3) Comment on l’apelle? /Hoe wordt deze jongen ook wel genoemd/Engelse bijnaam ?
4) But 4: “explosion de joie”: wat zou dit betekenen?/ Waaraan kun je dit zien?
5) Quel âge a le joueur du cinquième but ?/ Hoe oud is de vijfde scoorder?
6) But 5: « Ce soir Paris est sur le toit de l’Europe » : vertaal deze zin.
7) « La jeunesse au pouvoir » betekent :
a) De gelen houden geen stand
b) De jongens zijn geweldig
c) De jeugd aan de macht
d) De gelen bakken er niks van

















Ils ont écrit l'histoire: le PSG humilie totalement l'Inter Milan et remporte la Ligue des Champions | RTL Info  Questions pendant le fragment:
on regarde tous ensemble cette vidéo. Essayez de répondre tout en regardant aux questions posées dans les diapos suivants. Après une première écoute, vous aurez 5 min à remplir les questions sur lesquelles vous n'avez pas trouvé de réponses . 
C: PSG

Slide 6 - Tekstslide



1) Quels 2 mots positifs sont utilisés pour décrire « la joie » du premier but 
https://www.rtl.be/sport/football/ligue-des-champions/ils-ont-ecrit-lhistoire-le-psg-humilie-totalement-linter-milan-et-remporte-la/2025-05-31/article/751712
A
bien fait
B
bien joué
C
excellent
D
magnifique

Slide 7 - Quizvraag


2) degene die zijn vierde doelpunt maakt in de
championsleague, hoeveel heeft hij er gemaakt
in dit seizoen? (1mn13)

Slide 8 - Open vraag


3.but 3 : hoe wordt Désiré Doué genoemd ?
c'est le nouveau .........du football français,
3m10-3m25

Slide 9 - Open vraag

de speler die het vierde doelpunt maakt is een : 5m30-5m45
A
Let
B
Est
C
Georgiër
D
Rus

Slide 10 - Quizvraag

Quel âge a le joueur du cinquième but ? (le gamin parisien)
A
17
B
18
C
19
D
20

Slide 11 - Quizvraag



« La jeunesse au pouvoir » (rond 7m30)betekent :




A
a) De gelen houden geen stand
B
b) De jongens zijn geweldig
C
c) De jeugd aan de macht
D
d) De gelen bakken er niks van

Slide 12 - Quizvraag

croire : geloven
présent : 
je crois
tu crois
il croit
elle croit 
nous croyons
vous croyez
ils croient
elles croient

v.d.- CRU
futur : CROIR
venir : komen
présent : 
je viens
tu viens
il vient
elle vient
nous venons
vous venez 
ils viennent 
elles viennent

v.d. venu (être)
futur : VIENDR
fallloir - nodig zijn
présent : il faut- het is nodig
pc : il a fallu - het is nodig geweest
imparfait : il fallait - het was nodig
futur; il faudra - het zal nodig zijn
conditionnel/futur du passé : 
il faudrait- het zou nodig zijn

suffire : genoeg zijn
présent : il suffit - het is genoeg
pc ; il a suffi - het is genoeg geweest
imparfait : il suffissait - het was genoeg
futur ; il suffira - het zal genoeg zijn
futur du passé - il suffirait - het zou genoeg zijn
regenen - pleuvoir 
il pleut- het regent 
il a plu - het heeft geregend
il pleuvait - het regende
il pleuvra - het zal regenen
il pleuvrait - het zou regenen

Slide 13 - Tekstslide

Le pronom relatif 

Léo a un chien. Son chien s'appelle Nala.

Léo a un chien qui s'appelle Nala. 


Slide 14 - Tekstslide

Le pronom relatif
Léo a un chien qui s'appelle Nala.

  • hoofdzin en bijzin
  • verbonden door een betrekkelijk voornaamwoord
https://www.rtl.be/sport/football/ligue-des-champions/ils-ont-ecrit-lhistoire-le-psg-humilie-totalement-linter-milan-et-remporte-la/2025-05-31/article/751712

Slide 15 - Tekstslide

Le pronom relatif 
Léo heeft een hond die Nala heet.
Léa is een meisje dat ik ken. 

  • Het woord waar het betrekkelijk voornaamwoord op slaat noemen we het antecendent (een hond, een meisje).

Slide 16 - Tekstslide

Le pronom relatif 
Léo a un chien. Son chien s'appelle Nala.
Léo a un chien qui s'appelle Nala. 
  • qui: onderwerp van de betrekkelijke bijzin

Mathilda a un chat. Elle adore son chat.
Mathilde a un chat qu'elle adore. (qu=que)
  • que: lijdend voorwerp van de betrekkelijke bijzin 


Slide 17 - Tekstslide

Le pronom relatif 
Handig om te weten:

  • que verandert naar qu' voor een klinker of een stomme 'h'
  • qui verandert nooit
  • lijdend voorwerp = wie/wat + onderwerp + gezegde

Slide 18 - Tekstslide

Kies QUI of QUE.
Léa a une soeur ... s'appelle Julie.
A
qui
B
que

Slide 19 - Quizvraag

Le pronom relatif - plaats of tijd
Paris est une belle ville. Il y a beaucoup de musées à Paris.
Paris est une belle ville il y a beaucoup de musées.

Le 31 décembre est un jour. On célèbre la fin de l'année.
Le 31 décembre est le jour on célèbre la fin de l'année.

  • : waar (waarop, waarheen, etc.)

Slide 20 - Tekstslide

Kies QUI of QUE.
C'est un garçon ... je trouve très gentil.
A
qui
B
que

Slide 21 - Quizvraag

Le pronom relatif - voorzetsels
Je sors avec ce garçon. Voilà le.
Voila le garçon avec qui je sors.
Je pense à ce garçon. Il n'est pas là.
Le garçon à qui je pense n'est pas là.

  • antecedent = persoon: qui (aan wie, met wie)

Slide 22 - Tekstslide

Le pronom relatif - voorzetsels
Le stylo avec lequel j'écris est bleu.
Les trois options entre lesquelles je dois choisir sont difficiles.
C'est un voyage auquel je pense souvent.

  • antecedent = geen persoon: lequel, laquelle, lesquels of lesquelles (waarmee)
  • à + lequel/lesquels/lesquelles: auquel/auxquels / auxquelles

Slide 23 - Tekstslide

Le pronom relatif - voorzetsel DE
Le voyage dont je rêve chaque nuit n'est plus possible.
Les trois options dont je te parle ne sont plus actuelles.
La nourriture dont j'ai besoin n'est plus disponible .

  • voorzetsel de + persoon/ding: dont
  • rêver de/parler de/avoir besoin de/ être content de/ Il s'agit de

Slide 24 - Tekstslide

Le pronom relatif - geen antecedent
Ce que vous dites n'est pas la vérité.
Robin a réussi son examen, ce qui est incroyable.

  • als er geen antecedent is: ce qui (onderwerp) - ce que (lijdend voorwerp)
  • 'wat' kan je in een niet-vragende zin vervangen door 'dat wat' of 'hetgeen'


Slide 25 - Tekstslide

Leer onderstaande uit je hoofd!

Slide 26 - Tekstslide

C'est Jules ... a deux frères.
A
qui
B
que
C
D
dont

Slide 27 - Quizvraag

Paris est une ville ... je rêve d'aller.
A
qui
B
que
C
D
dont

Slide 28 - Quizvraag

J'adore le jean... j'ai acheté.
A
qui
B
que
C
D
dont

Slide 29 - Quizvraag

C'est le village ... je suis né.

Slide 30 - Open vraag

Nous voulons voir le portable ... elle a acheté.

Slide 31 - Open vraag

C'est le tournoi ... nous avons participé

Slide 32 - Open vraag

Voilà un film ... me plaît.

Slide 33 - Open vraag

La plage ... nous sommes allés est très belle!

Slide 34 - Open vraag

Je n'ai plus l'argent ... j'ai besoin.

Slide 35 - Open vraag

Voilà l'appartement dans ... j'habite.

Slide 36 - Open vraag