Werden
1 / 19
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Vertaal: Frau Biggelaar wird 60
A
werd
B
wordt
C
zal worden
Slide 2 - Quizvraag
Du wirst geholfen
A
was
B
werd
C
wordt
Slide 3 - Quizvraag
Wir werden dich abholen
A
worden
B
werden
C
zullen
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Werden (worden/zullen)
werden
werdet
wirst
werde
wird
werden
Slide 6 - Sleepvraag
Vul een vorm van werden aan:
ich
ich
Slide 7 - Open vraag
du
Slide 8 - Open vraag
er, sie, es, wer
Slide 9 - Open vraag
wir
Slide 10 - Open vraag
ihr
Slide 11 - Open vraag
sie, Sie
Slide 12 - Open vraag
Vertaal:
Hij wordt leraar
Hij wordt leraar
A
Er werdet Lehrer
B
Er werd Lehrer
C
Er wird Lehrer
Slide 13 - Quizvraag
Vertaal: Jullie worden geholpen
A
Ihr werdet geholfen
B
Sie werden geholfen
C
Ihr werden geholfen
D
Ihr wird geholfen
Slide 14 - Quizvraag
Jullie zullen zien
A
Ihr werden sehen
B
Ihr sollt sehen
C
Sie werdet sehen
D
Ihr werdet sehen
Slide 15 - Quizvraag
Vertaal:
Jij wordt 100!
Jij wordt 100!
Slide 16 - Open vraag
Vertaal:
Hij zal winnen.
(gewinnen)
Hij zal winnen.
(gewinnen)
Slide 17 - Open vraag
Zij worden gezien.
(gesehen)
(gesehen)
Slide 18 - Open vraag
het werkwoord 'werden'
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden
