1.3 atoommodel en 1.4 4M

Atoommodel deel 1
Paragraaf 1.3
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Atoommodel deel 1
Paragraaf 1.3

Slide 1 - Tekstslide

Atoommodel

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Atoomnummer
- Atoomnummer = aantal protonen in de kern.

Voorbeeld 
Atoomnummer Natrium: 11 
> 11 protonen

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel van elk in een atoom?
  • Aantal protonen = atoomnummer
  • Aantal elektronen = aantal protonen

  • Voorbeeld: Fluor
  • Atoomnr 9
  • 9 protonen, 9 elektronen

Slide 5 - Tekstslide

Massagetal
Elk element (atoom) heeft ook een massagetal.
Dit massagetal bereken je zo:
Protonen + neutronen = massagetal.

  • Bereken van dit atoom het massagetal.
  • Welk element is dit? (tip, kijk in je Binas)

Slide 6 - Tekstslide

Atoombouw
  • - van het getal onder het symbool kun je het massagetal afleiden.
  • Het massagetal geeft de som van het aantal protonen en neutronen aan
  • dus: massagetal = aantal protonen + aantal neutronen voorbeeld: massagetal Mg is 24 (atoommassa afronden). 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de lading van een proton?
A
0
B
1-
C
1+
D
2-

Slide 8 - Quizvraag

Welk deel van een atoom is negatief geladen?
A
neutron
B
proton
C
elektron

Slide 9 - Quizvraag

het aantal protonen is gelijk aan
A
het aantal elektronen
B
het aantal neutronen

Slide 10 - Quizvraag

Het aantal protonen in de kern is het:
A
Atoomnummer
B
Massagetal
C
Kerngetal

Slide 11 - Quizvraag

Een atoom heeft 12 protonen en 12 neutronen. Welk atoom is dit?
A
Koolstof
B
Magnesium
C
Chroom
D
Natrium

Slide 12 - Quizvraag

Het aantal neutronen
A
is gelijk aan de atoommassa
B
bereken je door atoomnummer-atoommassa
C
bereken je door atoommassa-atoomnummer

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel neutronen heeft stikstof?
A
14
B
8
C
7
D
6

Slide 14 - Quizvraag

Neon heeft atoomnummer 10 en dit atoom heeft 11 neutronen .Wat is het massagetal?
A
10
B
11
C
22
D
21

Slide 15 - Quizvraag

Nakijken
  • Vragen 47 t/m 52
    Klaar? 
  • Neem paragraaf 1.4 goed door.

Slide 16 - Tekstslide

Par. 1.4: Enkelvoudige ionen

Slide 17 - Tekstslide

Enkelvoudige ionen (herhaling)
bestaan uit één atoomsoort bijv.  Na+ , Cu2+ , Fe3+, Br- , O2-

Slide 18 - Tekstslide

Enkelvoudig ion:
 
bestaan uit 1 atoomsoort.


Slide 19 - Tekstslide

leer de namen van de enkelvoudige ionen uit je hoofd (tabel 5, pg 26)
Let op:  van alle negatieve enkelvoudige ionen eindigt de naam steeds op ....ide

Dus chloride, oxide, fluoride enz.

Slide 20 - Tekstslide

Samengestelde ionen
Een samengesteld ion bestaat uit meer dan 1 atoomsoort
Een samengesteld ion heeft een lading
Een samengesteld ion blijft bij elkaar

Voorbeeld:
sulfaat-ion

Slide 21 - Tekstslide

De samengestelde ionen

Slide 22 - Tekstslide

Samengestelde ionen

Slide 23 - Tekstslide

De naam van het ion
Sn2+
A
zwavel
B
Zink
C
Tin
D
sulfide

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de formule van sulfide ion?
A
SO4 2-
B
S 2-

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de formule hydroxide-ion?
A
SO4 2-
B
O 2-
C
PO4 3-
D
OH 1-

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de lading van het barium-ion?
A
-1
B
+1
C
-2
D
+2

Slide 27 - Quizvraag

Ionen
A
Geladen moleculen
B
moleculen
C
Atomen
D
Geladen Atomen

Slide 28 - Quizvraag

Verder aan de slag met:
Lees zelf par. 1.4 nogmaals door en maak vragen:
65 t/m 68, 71 en 72.

Slide 29 - Tekstslide

Verhoudingsformules
  • Een positief ion en een negatief ion bij elkaar (dit is een zout!) geef je weer met een verhoudingsformule.
  • Die formule moet weer neutraal zijn: evenveel positieve als negatieve lading.
  • Voorbeeld: (Na+) heeft een lading van 1+. (Cl-) heeft een lading van 1-. Hoeveel (Na+) en (Cl-) heb je nodig voor een neutrale verhoudingsformule?

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld
Maak de verhoudingsformule voor natriumnitraat.
  1. Na+        (NO3)-
  2. 1x             1x
  3. Na1(NO3)1
  4. Haakjes en 1 mag je nu weglaten:
  5. NaNO3        

Slide 31 - Tekstslide

Verhoudingsformule
Maak de verhoudingsformule van :
1. Bariumoxide
2. Aluminiumchloride
3. Natriumsulfide
4. Ijzer(III)chloride

We werken deze samen uit. 

Slide 32 - Tekstslide