blok 1 gram opdr 7 tm 11 (deel 2 RvL)

blok 1 grammatica
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

blok 1 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Na deze les:
- heb je het meewerkend voorwerp nog eens herhaald. 
- weet je of een zinsdeel wel of geen meewerkend voorwerp is. 
- heb je de woordsoorten lw - znw - bnw - vz nog eens herhaald. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp. Noteer dit schema in je schrift. Vergeet ook de symbolen niet! 
Stappenplan meewerkend voorwerp

1
Persoonsvorm
- zin in een andere tijd zetten.
- zin vragend maken
(       )
2
Onderwerp
Wie of wat + persoonsvorm
(       )
3
gezegde
Alle werkwoorden in de zin 
OOK de persoonsvorm!
{       }
4
Lijdend voorwerp
Wie + gezegde + onderwerp
______
5
Meewerkend voorwerp
Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
= (twee strepen onder elkaar)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het meewerkend voorwerp
Aan/voor wie of wat
+
wwg
+
meewerkend voorwerp
onderwerp
=
+
lv

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De hond geeft het balletje aan zijn baasje.
meewerkend voorwerp =

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Esther vertelt haar vriendin een verhaal.
meewerkend voorwerp =

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wel of geen meewerkend voorwerp? 
Een meewerkend voorwerp kán met het voorzetsel 'aan' beginnen, maar dat hoeft niet. 
Niet alle zinsdelen die met 'aan' beginnen, zijn een meewerkend voorwerp! 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wel of geen meewerkend voorwerp? 
Als je het voorzetsel 'aan' kunt weglaten is het zinsdeel een lijdend voorwerp. Soms moet je dan de zin een beetje veranderen:
Ik geef deze tas aan jou.
Je kan 'aan' weglaten. Dan wordt het 'Ik geef jou deze tas'. 
'aan jou' is het meewerkend voorwerp. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wel of geen meewerkend voorwerp? 
Als je het voorzetsel 'aan' kunt toevoegen is het zinsdeel een lijdend voorwerp. Soms moet je dan de zin een beetje veranderen:
Mijn moeder geeft oma de bos bloemen. 
Je kan 'aan' toevoegen. Dan wordt het 'Mijn moeder geeft aan oma de bos bloemen'. 
'oma' is het meewerkend voorwerp. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wel of geen meewerkend voorwerp? 
In de zin: 'Ik hang de poster aan de muur', kun je het woordje 'aan' niet weglaten. Want dan klopt de zin niet meer. 
'aan de muur' is dus GEEN meewerkend voorwerp. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik hang mijn jas aan de kapstok.

'aan de kapstok' is
A
wel een meewerkend voorwerp
B
geen meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hans geeft Harry een klap.

'Harry' is
A
wel een meewerkend voorwerp
B
geen meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Johan is aan het leren voor zijn toets.

'aan het leren' is
A
wel een meewerkend voorwerp
B
geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

herhaling woordsoorten
lidwoord (lw)
de - het - een
zelfstandig naamwoord (znw)
namen van mensen, dieren, planten, dingen, eigennamen.
Je kan er een lidwoord voor zetten (muv eigennamen)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

herhaling woordsoorten
bijvoeglijk naamwoord (bnw)
- Voegt een kenmerk of eigenschap toe aan een znw.
- Staat voor een znw.
voorzetsel (vz)
- Geven antwoord op vragen als: waarin, waaronder, waarmee, waardoor. 
- Een vz is altijd een deel van een zinsdeel; het staat nooit los in de zin. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overal in het bos staan paddestoelen.

het =
A
lw
B
znw
C
bnw
D
vz

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Overal in het bos staan paddestoelen.

in =
A
lw
B
znw
C
bnw
D
vz

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Overal in het bos staan paddestoelen.

bos =
A
lw
B
znw
C
bnw
D
vz

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Overal in het bos staan paddestoelen.

paddestoelen =
A
lw
B
znw
C
bnw
D
vz

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De aardige juf gaf de slimme leerling een groot compliment.

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden staan er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

             Persoonlijk voornaamwoorden     
4
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of zaken.
Tip:
Weet je niet zeker of iets een persoonlijk voornaamwoord is? 
  • Vervang het woord dan door een naam.
  • Kun je het niet vervangen door een naam? Dan is het geen persoonlijk voornaamwoord.

Slide 21 - Tekstslide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud
onderwerpsvorm
voorwerpsvorm
1e persoon
ik
me/mij
2e persoon
je/jij
je/jij
u
3e persoon
hij
hem
ze/zij
ze/haar
het
het
Meervoud
onderwerpsvor,
voorwerpsvorm
1e persoon
wij
ons
2e persoon
jullie
jullie
u
u
3e persoon
ze/zij
ze/hen/hun

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld
Dit kun je leren. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb de sleutels van Madelon geleend.

Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het persoonlijk voornaamwoord
A
Hij
B
Iedereen
C
Het
D
Niets

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt ze morgen bij mevrouw Rozemeijer ophalen.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
je
B
mevr. Rozemeijer
C
je / ze
D
ze

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Maak opdracht 7 tm 11
blz 20 tm 22

Let op de manier waarop je zinsdelen mag aangeven! 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies