Why I love this book GIEI

Fictie
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Programma bespreken t/m week 25
  • 10 minuten lezen in je boek
  • Uitleg over de eindopdracht Fictie Why I love this book
  • Aftekenen?

Slide 2 - Tekstslide

Fictie afronden met een spreekopdracht
Why I love this book

Slide 3 - Tekstslide

Je geeft in anderhalve minuut je mening over je boek:
  • Heeft het boek je aan het denken gezet? Geef argumenten.
  • Heeft het boek je geraakt? Hoe dan? Geef argumenten.
  • Wat was de mooiste scène? Leg uit.
  • Hoe was het eind? Onverwacht? Saai of spannend? Hoe kwam dat?
  • Welke open plekken?
Denk aan driedeling in je tekst:
  • originele beginzin
  • In de inleiding: schrijver en titel noemen en korte mening geven
  • midden: argumenten (zie hiernaast)
  • Gebruik ten minste twee van de begrippen uit de theorie.
  • Je moet zelf in beeld zijn.
  • Slot: argumenten samenvatten en slotzin!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Filmpje inleveren: Voor vrijdag 24 mei 2024, uiterlijk 20.00 uur.





via: WeTransfer of een andere uploaddienst
waarheen: het e-mailadres van je docent: acontino@daltondenhaag.nl
NIET: slack

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan: 
  1. Bedenk wat je wilt gaan zeggen
  2. Schrijf steekwoorden op
  3. Oefen, oefen, oefen
  4. Neem het filmpje op
  5. Check de tijd! 
  6. Check je achtergrond
  7. Laat je boek zien!

Slide 8 - Tekstslide

beoordelingsmodel
Voorlezen van het scherm levert een onvoldoende op!

Slide 9 - Tekstslide

Wat kun je nog meer gebruiken in je filmpje?
Op de volgende slides vind je informatie over: personages, vertelperspectief, spanning, setting, open plekken, tijd, open of gesloten einde, enzovoort.

Let op: je gebruikt ten minste twee van dergelijke begrippen in je boekbespreking.

Slide 10 - Tekstslide

Round character
Flat character 
  • Belangrijke persoon in een verhaal.
  • Moet meestal een probleem oplossen.
  • Verandert daardoor.
  • Lijkt een echte persoon.
  • Heeft een duidelijk karakter.
  • Omschrijf met eventueel citaat.
  • Loopt rond in het verhaal maar is niet belangrijk.
  • Je weet weinig van deze persoon.
  • Soms weet je de naam maar van zijn/haar karakter weet je nauwelijks iets.
  • Omschrijf en leg uit.

Slide 11 - Tekstslide

Spanning in een verhaal
  • Je hebt vragen over de hoofdpersoon.
  • Er is een moord gepleegd. Wie heeft het gedaan?
  • Het is donker en slecht weer.
  • De personen vertrouwen elkaar niet.
  • Je krijgt informatie uit het verleden of de toekomst.
  • De schrijver speelt met tijd.
  • De schrijver gebruikt een cliffhanger. 
  • Gebruik van open plekken. Kijk naar het volgende filmpje!

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wat zijn open plekken?
  • Open plekken roepen bij de lezer vragen op. 
  • Informatie wordt achtergehouden of is tegenstrijdig.
  • Waarom gedraagt een persoon zich op een bepaalde manier?
  • Open plekken zorgen voor spanning. 
  • Dus: het zijn nog niet ingevulde stukken van een verhaal die je als lezer zelf moet invullen. (Manipulatietechnieken).

Slide 14 - Tekstslide

Einde van verhaal: Open of gesloten?
  • Gesloten einde: alle vragen van de lezer zijn beantwoord.
  • Open einde: de lezer moet veel zelf bedenken. Niet alle vragen zijn beantwoord. 

Slide 15 - Tekstslide

Tijd in verhalen 
  1. De tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  2. De vertelde tijd binnen een verhaal. 
(blz. 9 boek A)

Slide 16 - Tekstslide

Waar kun je nog meer naar kijken in een verhaal?
  • Psychisch perspectief: Vanuit wie wordt het verhaal verteld. (blz.99 boek A).
  • Gebruik van tijd: flashback, flashforward, wisselingen tussen tijd.
  • Meerdere verhaallijnen in een boek. Waarom doet een schrijver dat? Komen ze bij elkaar?

Slide 17 - Tekstslide