Ch. 6 | Een vraag stellen | VWO1

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Overhoren woordenlijst
Uitleg een vraag stellen
Opdrachten maken WB

> Bij tijd over een Blooket?

Ben je eerder klaar? 
Iets voor jezelf gaan doen.

Slide 2 - Tekstslide

Een vraag stellen en français
  1. Zet een vraagteken achter de zin:

    Ton chien s'appelle Chico.  > Ton chien s'appelle Chico?

  2. Gebruik een vraagwoord. Er zijn er aardig wat!

Slide 3 - Tekstslide

Vraagwoorden gebruiken
Voorbeelden:
Tu habites ?
Comment tu t'appelles?
Qui est ta soeur?
Qu'est-ce que vous avez mangé?
Ton anniversaire est quand?

Slide 4 - Tekstslide

Vraagwoorden
où = waar
quand = wanneer
comment = hoe
combien = hoeveel
pourquoi = waarom
qui = wie
qu’est-ce que = wat

Slide 5 - Tekstslide

Vertaal: hoeveel
A
combien
B
quand
C
pourquoi
D
comment

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: waar
A
quand
B
qu'est-ce que
C
qui
D

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal: Waar is de Eiffeltoren?
A
Qui est la Tour Eifel?
B
Quand est la Tour Eifel?
C
Où est la Tour Eifel?

Slide 8 - Quizvraag

Welke ontbreekt?
Le métro arrive ______ ?
A
qui
B
combien
C
quand
D
qu'est-ce que

Slide 9 - Quizvraag

Combien / Qui est la fille blonde là-bas?
A
Combien
B
Qui

Slide 10 - Quizvraag

Combien / Qui est la fille blonde là-bas?
A
Combien
B
Qui

Slide 11 - Quizvraag

Tu vas à Paris comment / où?
A
comment
B

Slide 12 - Quizvraag

Wat gaan we doen?
Overhoren woordenlijst
Uitleg een vraag stellen
Opdrachten maken WB

> Bij tijd over een Blooket?

Ben je eerder klaar? 
Iets voor jezelf gaan doen.
timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Een vraag stellen: en français
  1. Zet een vraagteken achter de zin:
    Gewone zin: Ton chien s'appelle Chico.
    Vraag: Ton chien s'appelle Chico?

  2. Gebruik een vraagwoord. Er zijn er aardig wat!

Slide 15 - Tekstslide

Vraagwoorden
où = waar
quand = wanneer
comment = hoe
combien = hoeveel
pourquoi = waarom
qui = wie
qu’est-ce que = wat

Slide 16 - Tekstslide

Vraagwoorden gebruiken
Tu habites ?
Comment il s'appelle?

Qui est ta soeur?
Qu'est-ce que vous avez mangé?

Ton anniversaire est quand?
Le chien,
comment
il s'appelle?
De hond: hoe heet hij?

Slide 17 - Tekstslide

Wat gaan we nu doen?
Doe je boek open op blz. 64
Bekijk het plaatje goed.

Maak dan opdr. 23 op blz. 68
Ben je klaar? Maak ook 24.

Na het bespreken een woordzoeker.
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Goedemorgen.....!!!
Doei

Slide 19 - Tekstslide