6.4 Basisboeknummers

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

6.4 Basisboeknummers

B118 de IJstijd

gem -5 kouder

Albedo

Albedo = het weerkaatsend vermogen van de aarde

Laatste drie ijstijden

glaciaal

interglaciaal

glaciaal

interglaciaal

glaciaal

B119 Gletsjers 

1. Firnbekken

2. Gletsjer

3. Gletsjerpoort

4. Zijmorenen

Firn

Korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw.

Als ze naar firnbekken gaan, kan het een gletsjer worden.

Firnbekken

Firnbekken = Verzamelbekken van sneeuw, hoog in de bergen.

Firn = Korrelige sneeuw (ontstaat door telkens ontdooien en bevriezen bovenste sneeuwlaag in firnbekken).

Smeltwaterbeekje

Gletsjer komt niet verder dal in: lager in dal is het steeds warmer → ijs smelt aan einde tong → smeltwaterbeekje: begin van gletsjerrivier.

Door de schurende werking (erosie) van gletsjers ontstaan glaciale landschapsvormen. B120

glaciale landschapsvormen

• Door de schurende werking (erosie) van gletsjers ontstaan landschappen gevormd door ijs.
• Morene: puin dat door een gletsjer is vervoerd. zand, gruis, stenen, rotsblokken 
• Zijmorene: puin ligt aan de zijkant naast een gletsjer
• Middenmorene: puin dat bij 2 gletsjers samen komt
• Eindmorene: puin meegenomen naar einde van de gletsjer

glaciale landschapsvormen

• Grondmorene: puin dat op de bodem van de gletsjer heeft gelegen. zoals keileem
• keileem: klei en stenen vermengd
  
• Trogdalen door gletsjers uitgeschuurde bergdalen, zoals: 
• U-vorm dalen: Heten zo omdat je er een U in kan schrijven
• fjorden: bergdalen gevuld met zeewater

Kleine koolstofkringloop B141

Grote koolstofkringloop

 B142 broeikaseffect

Wat is het verschil tussen:

het natuurlijk broeikaseffect

en 

het versterkt broeikaseffect

Gevolgen van klimaatverandering

B143 klimaatverandering