Financieel 1 H1

Financieel 1 Hoofdstuk 1
Doel van deze les:
Bespreken opdrachten 1 - 12
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Financieel 1 Hoofdstuk 1
Doel van deze les:
Bespreken opdrachten 1 - 12

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1
Als retailer of ondernemer voeg je waarde toe aan een product waardoor de consument er meer voor wil betalen. 
Geef vier voorbeelden van waarde toevoegen.

Slide 2 - Tekstslide

waarde toevoegen

Slide 3 - Woordweb

Wat betekent FMCG?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van Fast moving consumer goods
A
Hoge omzetsnelheid en lang op voorraad
B
Hoge omzetsnelheid en kort op voorraad
C
Lage omzetsnelheid en lang op voorraad
D
Lage omzetsnelheid en kort op voorraad

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 2 c
Welke reden kan een bedrijf hebben om personeel te zoeken met ervaring met FMCG?

Slide 6 - Tekstslide

Ervaring met FMCG

Slide 7 - Woordweb

Antwoord 2 c
Producten die kort op voorraad of in de winkel liggen, vragen om snelle beslissingen over de hoogte van de voorraad en je moet kunnen inspelen op de wensen van de klanten. Zo’n omgeving, bijvoorbeeld een supermarkt of een marktkraam, stelt andere eisen aan een medewerker dan een winkel waar producten wat langer op voorraad liggen. Kennis van IT is belangrijk, omdat er in deze sector veel geautomatiseerd is.                                       

Slide 8 - Tekstslide

Geef vier voorbeelden van kosten in een schoenenwinkel.

Slide 9 - Open vraag

Sommige winkels hebben een magazijn, andere niet.
Noem een voordeel en een nadeel van een magazijn achter de winkel.

Slide 10 - Open vraag

Zijn de kosten van magazijnruimte gemiddeld hoger of lager dan de
kosten van winkelruimte?
A
lager
B
hoger

Slide 11 - Quizvraag

Brutowinst is
A
omzet - verkoopkosten
B
omzet - inkoopwaarde omzet
C
winst inclusief btw
D
Verkoopkosten - inkoopwaarde omzet

Slide 12 - Quizvraag

Geef drie voorbeelden van duurzame bedrijfsmiddelen die een witgoedzaak gebruikt.

Slide 13 - Open vraag

Waarom betekent een hoge brutowinst nog niet dat er nettowinst wordt gemaakt?

Slide 14 - Open vraag

Vraag 8:
Bereken de brutowinst en het bedrijfsresultaat van Jeanzzz.
A
€ 90.500 en € 64.000
B
€ 64.000 en € 26.500
C
€ 90.500 en € 62.500
D
€ 90.500 en € 26.500

Slide 15 - Quizvraag

Waarom zou je het break-evenpunt willen weten van een nieuw product?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het belangrijkste verschil
tussen een balans en een exploitatierekening?
A
Balans is een moment opname, terwijl de exploitatierekening een periode beslaat
B
Exploitatierekening is een moment opname, terwijl de balans een periode beslaat

Slide 17 - Quizvraag

DEBET
CREDIT
Gebouwen
Inventaris
Hypotheek
Eigen vermogen
Voorraad
Debiteuren
Banklening
Crediteuren

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Tekstslide

Volgende week
Leren: paragraaf 2.1 winst berekenen
Maken: vraag 1 tot en met 5

Slide 20 - Tekstslide