Prefixes/prepositions

Prefixes
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Prefixes

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Next week's Why Files: Shadow People or The Betz Sphere?

Slide 2 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Take a look at these examples
legal                    illegal
wanted              unwanted
regular               irregular
literate               illiterate

What's the difference between the words?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The difference is
base word        opposite
legal                    illegal
wanted              unwanted
regular               irregular
literate               illiterate

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Another difference is
no prefix          prefix
legal                    illegal
wanted              unwanted
regular               irregular
literate               illiterate

So what do they do?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes
Prefixes change the meaning of a word. We do the same in Dutch:
legaal > illegaal
gewild > ongewild
regelmatig > onregelmatig
alfabeet > analfabeet

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What does Prefix mean?
A prefix is when you add a meaningful element before the base form of a word:
wise      unwise
obey        disobey
smoker             non-smoker
complete       incomplete

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Are there any rules?
Not really. You can only study prefixes by studying the words they belong to. Sometimes it is easy, because you already know a lot of them. Sometimes you have to look them up in a dictionary.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

But there must be some rules?
There are minor rules for spelling though.
ir- is always followed by an r
im- is always followed by an m or p
a- is always followed by a consonant (medeklinker)

This does not work the other way around.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Also remember
Not every word with a prefix is negative:
alike (the same)
illuminate
important
involve

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of honest?
A
unhonest
B
ilhonest
C
dishonest
D
mishonest

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of reliable?
A
irreliable
B
unreliable
C
disreliable
D
inreliable

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of agree?
A
misagree
B
unagree
C
iragree
D
disagree

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of behave?
A
Disbehave
B
Misbehave
C
Unbehave
D
Desbehave

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of understand?
A
Ununderstand
B
Misunderstand
C
Disunderstand
D
Irunderstand

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of possible?
A
Mispossible
B
Irpossible
C
Impossible
D
Dispossible

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of sense?
A
Missense
B
Dissense
C
Irsense
D
Nonsense

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grammar 2: Prepositions
Prepositions

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of Time
on (dagen / data)
at (tijdstippen + feestdagen & weekend)
in (dagdelen / jaren / maanden / seizoenen)
since (sinds) from ... to/until (van ... tot)
within (binnen) for (voor)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of Place
in (in)  next to (naast) between (tussen) on (op)
between (tussen) opposite (tegenover) behind (achter)
near (dichtbij) above (boven) below (onder) by (bij)
at (op/bij) in front of (voor) on the top of (bovenop)
in front of (vooraan)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of movement
across (over) onto (boven op) up (omhoog) down (omlaag)
into (naar binnen) out of (naar buiten) past (langs)
round (omheen) towards (naar toe) through (door heen)
off (van af) under (onder) over (over) to (naar)
from (van weg)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions after verbs/adjectives
Break in (inbreken)
Cut off (afsnijden)
Get away (wegkomen)
Ask for (vragen om)
Waiting for (wachten op)
Travel to (reizen naar)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Preposition of direction:
He reached ... the table for the pen.
A
across
B
over
C
from
D
into

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill in the prepositions of place:

Do you take sugar __ your coffee?
A
at
B
on
C
in
D
among

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place

What is opposite the school?
A
bank
B
post office
C
market
D
zoo

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

which preposition fits the gap?
this table is made ........ wood
A
from
B
of
C
with

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

which preposition fits the gap?
Cheese of made ...... milk
A
from
B
of
C
out of
D
with

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Preposition of direction:
She ran .... the stairs.
A
over
B
down
C
through
D
off

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which preposition?
We drove .... pretty villages
A
in
B
through
C
across
D
from

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of time:
There are no classes ______ summer.
A
at
B
in
C
on

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which preposition is correct?
The Netherlands is ... sea level.
A
below
B
under
C
beyond
D
by

Slide 31 - Quizvraag

In het NL zou je zeggen: onder zee niveau

In het Engels is de regel: 
under = er is direct iets onder het object
The paper is hidden under the rock

below = onder in de zin van op een lager niveau.

Preposition of direction:
She ran .... me.
A
across
B
into
C
through
D
off

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let's get to work!
Lesson 4: do ex 5 & 6 (prefixes)
ex. 7 (prepositions)
page 157-159

= Homework for next week

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies