Grammatica-woordsoorten-periode 2

grammatica
woordsoorten
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

grammatica
woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 2 - Open vraag

Vandaag:
gaan we de theorie over de woordsoorten van de afgelopen anderhalf jaar herhalen

Slide 3 - Tekstslide

redekundig

1. pv
2. andere werkwoorden
3. zinsdelen
4. wg of ng
5. ow
6. lv
7. mv
9. bwb
taalkundig

- bijvoeglijk naamwoord
- zelfstandig naamwoord
- lidwoord (bepaald/onbepaald)
- hww/zww/kww
- voorzetsel
- bijwoord

Slide 4 - Tekstslide

(Sven) is gisteren naar school gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 5 - Quizvraag

Sven (is) gisteren naar school gefietst.
A
hww
B
zww
C
kww
D
vz

Slide 6 - Quizvraag

Sven is (gisteren) naar school gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 7 - Quizvraag

Sven is gisteren (naar) school gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 8 - Quizvraag

Sven is gisteren naar (school) gefietst.
A
zn
B
bn
C
bw
D
vz

Slide 9 - Quizvraag

Sven is gisteren naar school (gefietst).
A
zn
B
hww
C
zww
D
kww

Slide 10 - Quizvraag

Mijn (nichtje) schijnt erg groot te zijn geworden.
A
zn
B
hww
C
zww
D
kww

Slide 11 - Quizvraag

Mijn nichtje (schijnt) erg groot te zijn geworden.
A
zn
B
hww
C
zww
D
kww

Slide 12 - Quizvraag

Mijn nichtje schijnt (erg) groot te zijn geworden.
A
zn
B
bw
C
bn
D
vz

Slide 13 - Quizvraag

Mijn nichtje schijnt erg (groot) te zijn geworden.
A
zn
B
bw
C
bn
D
vz

Slide 14 - Quizvraag

Mijn nichtje schijnt erg groot te (zijn) geworden.
A
hww
B
zww
C
kww
D
bw

Slide 15 - Quizvraag

Mijn nichtje schijnt erg groot te zijn (geworden).
A
hww
B
zww
C
kww
D
bw

Slide 16 - Quizvraag

Welke woordsoort vind je nog lastig?
bn
zn
hww
zww
kww
bw
vz
geen

Slide 17 - Poll

Vandaag:
- gaan we oefenen met de nieuwe woordsoorten

Slide 18 - Tekstslide

Voornaamwoorden:

- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord
- wederkerend voornaamwoord
- wederkerig voornaamwoord

Slide 19 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Alle woorden die verwijzen naar personen (geen namen):

ik, jij, hij, zij, het, wij, hun, hen, ons, u etc.

Ik loop op straat.
Zij geeft haar boek aan ons

Slide 20 - Tekstslide

pers. vnw
Wij hebben hun een cadeau gegeven.

Slide 21 - Open vraag

bezittelijk voornaamwoord
- Er volgt een bezit. 

mijn (fiets), jouw (fiets), uw, onze, hun, jullie

Geef me jouw boek eens even. 
Uw auto staat daar geparkeerd.

Slide 22 - Tekstslide

bez. vnw
Hebben jullie zijn moeder gezien?

Slide 23 - Open vraag

wederkerend voornaamwoord
- keert weder = komt weer terug
Er wordt een persoon genoemd. Later in de zin wordt die persoon nog een keer genoemd met een ander woord.
me, je, jullie, ons, zich etc.

- Hij (pers. vnw) schaamt zich (wk vnw).
- Was je (pers. vnw) je (wk vnw) zo nog even?

Slide 24 - Tekstslide

wk vnw
Bij het schillen van de appels heb ik me gesneden.

Slide 25 - Open vraag

wederkerig voornaamwoord 
elkaar, mekaar, elkander 

Wij hebben elkaar een knuffel gegeven. 
elkaar = wkg

Slide 26 - Tekstslide

wkg vnw
Hebben jullie elkaar een dikke knuffel gegeven?

Slide 27 - Open vraag

Welk voornaamwoord vind je lastig?
persoonlijk
bezittelijk
wederkerend
wederkerig
geen

Slide 28 - Poll