M2 Nask1 H4 Elektriciteit Nova Max

H4 Elektriciteit
1 / 94
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 94 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

M2 Nask1
Elke les:
  • A Boek
  • Laptop
  • A4 schrift ruitjes
  • Rekenmachine
  • Geodriehoek
  • Potlood
  • Puntenslijper
  • Gum
  • Pen

Slide 2 - Tekstslide

M2 Nask 1
  • 5 hoofdstukken: 1x s.o. (10%) % 3x rep (2x 25% en 1x 20%)
  • 2 P.O.'s (praktijk opdracht): 2x 10%
  • 2 H.O.'s (handelings opdracht): 2x v/g

H.O.'s moeten voldoende om een positief advies te krijgen voor Nask1

Slide 3 - Tekstslide

Nu maak je de voorkennistoets
Online methode
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

H4 Elektriciteit
  • 5 paragrafen
  • 13 lessen
  • 1 toets: Repetitie (25%) met practicumgedeelte

Slide 5 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring maken
  • wat is een stroomkring?
  • hoe maak je een gesloten stroomkring?
  • geleiders versus isolatoren
  • stroomsterkte en stroomsterkte meten

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Maak de QUIZ
"Naar de quiz"
Je mag het filmpje opnieuw kijken met oortjes in

Slide 8 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring maken
Stroomkring moet gesloten zijn om stroom te laten lopen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

4.1 Een stroomkring maken
Geleider of Isolator?
Een geleider geeft de elektriciteit goed door. 

Een isolator geeft de elektriciteit niet goed door. 
leerwerk

Slide 11 - Tekstslide

Isolatoren
  • Rubber
  • Glas
  • Meeste kunststoffen
  • Papier
  • Hout

Bijna alle stoffen die niet metaal zijn functioneren als isolator

Slide 12 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring maken
Onderdelen Stroomkring
1. Elektriciteit: Alle stoffen bestaan uit elektrische deeltjes. Als deze gaan stromen dan hebben we elektriciteit.

2. Spanningsbron: Brengt elektrische deeltjes in beweging en geeft ze energie mee. Vb. Batterij, accu of zonnecel.

3. Geleiders: Een stof waar makkelijk elektrische stroom door heen gaat. Vb. metalen en water.

4. Isolator: Een stof waar moeilijk elektrische stroom door heen gaat. Vb. plastic, glas of hout.

5. Verbruiker: Dat gebruikt de elektrische energie. Vb. Lampje zet elektrische energie om in warmte en licht.
leerwerk

Slide 13 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring maken
Stroomsterkte
Door een stroomkring loopt een stroom.
De stroomsterkte geeft aan hoe groot de stroom is.
De stroomsterkte wordt aangegeven met de eenheid Ampère

Grootheid = Stroomsterkte = I
Eenheid = Ampère = A
leerwerk

Slide 14 - Tekstslide

Het symbool voor stroomsterkte is .....
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 15 - Quizvraag

De eenheid van Stroomsterkte is?
A
V
B
I
C
A
D
U

Slide 16 - Quizvraag

Koper is een isolator
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Welk van onderstaande stof is een isolator?
A
zilver
B
papier
C
goud
D
koolstof

Slide 18 - Quizvraag

Schrikdraad is een goede geleider
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

De stroom in een stroomkring loopt altijd van:
A
- naar +
B
x naar y
C
y naar x
D
+ naar -

Slide 21 - Quizvraag

Welke waarde geeft de stroommeter aan?
A
0,014 A
B
0,14 A
C
1,4 A

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel ampère geeft deze stroommeter aan?
A
3 A
B
0,3 A
C
0,03 A
D
Dit is een voltmeter

Slide 23 - Quizvraag

Tabel achterin het schrift
Neem over in de tabel achterin je schrift.



leerwerk
grootheid
symbool
eenheid
symbool
stroomsterkte
I
Ampère
A
spanning
U
Volt
V
vermogen
P
Watt
W

Slide 24 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring maken
Stroomsterkte omrekenen
  • 1 m =  1000 mm
  • 1 A = 1000 mA

  • 1 mm = 0,001 m
  • 1 mA = 0,001 A

Slide 25 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring maken
Stroom meten
Een stroommeter meter heeft een: 
- een aansluiting min (zwart)
- een aansluiting plus (rood)
- een schaalverdeling

Slide 26 - Tekstslide

4.1 Een stroomkring maken
Hierna volgt een link.
Maak een werkende stroomkring met tenminste 1 lampje.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

4.1 Een stroomkring maken
  • wat is een stroomkring?
  • hoe maak je een gesloten stroomkring?
  • geleiders versus isolatoren
  • stroomsterkte en stroomsterkte meten

Slide 29 - Tekstslide

Paragraaf 4.1
Blz 127 t/m 130
Opgave 1 t/m 10
In je schrift
Daarna online Test jezelf 4.1

Slide 30 - Tekstslide

4.2 Spanningsbronnen
  • welke spanningsbronnen zijn er?
  • wat is spanning?
  • hoe meet je spanning?
  • wat is stroomsterkte?
  • batterijen combineren
  • spanning in huis 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

4.2 Spanningsbronnen
  • Onderzoeksvraag
  • Hypothese
  • Opstelling en werkwijze
leerwerk

Slide 33 - Tekstslide

4.2 Spanningsbronnen
  • Spanning (U)
  • in Volt (V)
  • Spanningsmeter
leerwerk

Slide 34 - Tekstslide

4.2 Spanningsbronnen
Hierna volgt een link.
Maak een werkende stroomkring met meerdere batterijen en 1 lampje. Wat valt je op?

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Link

4.2 Spanningsbronnen                            
Batterijen in serie schakelen -> optellen

Slide 37 - Tekstslide

Noem spanningsbronnen

Slide 38 - Woordweb

Een batterij van 5V wordt in serie geschakeld met een batterij van 3V. Dit levert een spanning van:
A
2V
B
6V
C
10V
D
8V

Slide 39 - Quizvraag

Batterijen die in serie staan leveren een hogere spanning dan losse batterijen
A
waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quizvraag

De spanning die een stopcontact in je huis geeft is....
A
12 V
B
24 V
C
110 V
D
230 V

Slide 41 - Quizvraag

Is dit een spanningsmeter of stroomsterktemeter?
A
spanningsmeter
B
stroomsterktemeter
C
Kun je niet weten
D
Kan beide

Slide 42 - Quizvraag

Wat geeft de
spanningsmeter
aan?
A
2,5 volt
B
25 volt
C
12,5 volt
D
0 volt

Slide 43 - Quizvraag

4.2 Spanningsbronnen
  • welke spanningsbronnen zijn er?
  • wat is spanning?
  • hoe meet je spanning?
  • wat is stroomsterkte?
  • batterijen combineren
  • spanning in huis 

Slide 44 - Tekstslide

Paragraaf 4.2
Blz 134t/m 136
Opgave 1 t/m 8
In je schrift
Daarna online Test jezelf 4.2

Slide 45 - Tekstslide

4.3 Schakelingen
  • symbolen schakelschema's
  • serie- versus parallelschakeling
  • schakelschema tekenen
  • voordelen parallel schakelen
  • stroomsterkte in een schakeling
  • spanning in huis 

Slide 46 - Tekstslide

4.3 Schakelingen
  • Onderzoeksvraag
  • Hypothese
  • Opstelling en werkwijze

Slide 47 - Tekstslide

Regels schakeling tekenen 
Werk altijd met potlood en liniaal
Teken de symbolen juist
Draden tekenen we alleen horizontaal of verticaal
Het schakelschema moet zo overzichtelijk mogelijk zijn


Afstanden in het schakelschema zeggen niets over de werkelijke afstanden
Posities in het schakelschema zeggen niets over de werkelijke posities

Slide 48 - Tekstslide

4.3 Schakelingen
Symbolen Schakeling

Slide 49 - Tekstslide

Bekijk het symbool uit de afbeelding. Waar staat het symbool voor?
A
Een schakelaar
B
Een batterij
C
Een snoer
D
Een spanningsmeter

Slide 50 - Quizvraag

Dit is het symbool van een
A
Gesloten schakelaar
B
Open schakelaar
C
Draadbreuk
D
Batterij

Slide 51 - Quizvraag

Bekijk het symbool uit de afbeelding. Waar staat het symbool voor?
A
Een stroommeter
B
Een lampje
C
Een bel
D
Een spanningsmeter

Slide 52 - Quizvraag

Welke van deze symbolen is het symbool voor een batterij?
A
Symbool 1
B
Symbool 2
C
Symbool 3
D
Symbool 4

Slide 53 - Quizvraag

Zet het juiste symbool erachter!

Slide 54 - Sleepvraag

Je ziet vier symbolen voor schakelschema's. 
Sleep de naam van het onderdeel onder het juiste symbool.
Batterij
Schakelaar
Snoer
Lampje

Slide 55 - Sleepvraag

Om schakelingen te verduidelijken worden er overzichtelijke tekeningen gemaakt. Hoe noem je zo'n overzichtelijke tekening?
A
serieschema
B
parallelschema
C
schakelschema

Slide 56 - Quizvraag

Slide 57 - Video

Serie
Parallel

Slide 58 - Sleepvraag

Slide 59 - Video

Bij een parallel schakeling ....
A
Werkt de schakeling nog als er 1 lamp stuk is
B
Werkt de schakeling niet als er 1 lamp stuk is

Slide 60 - Quizvraag

De stroomsterkte in het linker lampje is 36mA
Wat is de stroomsterkte door het rechter lampje ?
A
36 mA
B
12 mA
C
9 mA
D
4 mA

Slide 61 - Quizvraag

Door lampje 3 gaat een stroomsterkte van 0,5A. Bij lampje 1 meet je een stroomsterkte van 0,2A. Hoe groot is de stroomsterkte bij lampje 2?
A
0,2A
B
0,3A
C
0,5A

Slide 62 - Quizvraag

Je ziet in de tekening de stroomsterkte op verschillende plekken. De totale stroomsterkte is 2 ampère. Wat is de stroomsterkte op alle 5 de plekken?
A
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 2A
B
I1 = 0,4A; I2 = 0,A8A; I3 = 1,2A;I4 = 1,6 A; I5 = 2A
C
I1 = I2 = I3 = I4 = I5 = 0,4A
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 63 - Quizvraag

Bereken: een parallelschakeling heeft 3 identieke lampjes. De totale stroomsterkte is 6,3 A. Hoeveel stroomsterkte gaat er door 1 lampje?

Slide 64 - Open vraag

4.3 Schakelingen
  • symbolen schakelschema's
  • serie- versus parallelschakeling
  • schakelschema tekenen
  • voordelen parallel schakelen
  • stroomsterkte in een schakeling
  • spanning in huis 

Slide 65 - Tekstslide

Paragraaf 4.3
Blz 140 t/m 143
Opgave 1 t/m 11
In je schrift
Daarna online Test jezelf 4.3

Slide 66 - Tekstslide

Practicum met stempels
Maximaal 6V
Bouwen -> controleren -> stroom erop

Iedereen eigen blad.
Alle stempels -> 5 pt op de repetitie 
(niet als bonus)

Slide 67 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
  • wat is het vermogen van een apparaat?
  • vermogen berekenen
  • groter vermogen -> meer energieverbruik

Slide 68 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
  • Onderzoeksvraag
  • Hypothese
  • Opstelling en werkwijze

Slide 69 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Je kan het vermogen zo berekenen:
Stroomsterkte x spanning = vermogen (W)

Slide 70 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.

Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
                          
De formule voor het vermogen is dus:
                                               P = U x I

Slide 71 - Tekstslide

Slide 72 - Video

Oefensom
Een lamp werkt op een spanning van 6 V en een stroomsterkte van 0,2 A. 
Bereken het vermogen van deze lamp.
Gegevens:

Gevraagd:
Formule:
Uitwerking:

Antwoord:

Slide 73 - Tekstslide

Oefensom 1
Een wasmachine heeft een vermogen van 1200 W. Hij werkt op 230 V. 
Bereken de stroomsterkte door de wasmachine.
Gegevens:

Gevraagd:
Formule:
Uitwerking:

Antwoord:

Slide 74 - Tekstslide

Oefensom 3
Door mijn telefoonoplader gaat een stroom van 3,2 A. Hij heeft een vermogen van 45 W.
Welk spanning staat er op mijn telefoonoplader?
Gegevens:

Gevraagd:
Formule:
Uitwerking:

Antwoord:

Slide 75 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie

Vermogen = wat een apparaat kan 
Apparaten met meer vermogen (meer Watt) zijn sterker dan apparaten met minder vermogen. 

Slide 76 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Op het typeplaatje kan je vinden hoeveel vermogen een apparaat gebruikt: meer vermogen is meer energie

Slide 77 - Tekstslide

4.4 Vermogen en energie
Vermogen= de hoeveelheid energie die een apparaat per seconde omzet

De afkorting voor vermogen is de hoofdletter van het Engelse woord voor vermogen, power.
 
De eenheid van vermogen is  watt (W).


Slide 78 - Tekstslide

Een ander woord voor vermogen is 'Power'. Het symbool van vermogen is ........ en de eenheid van vermogen is......... .

A
P ; W
B
U ; V
C
I ; A
D
P ; mA

Slide 79 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 80 - Quizvraag

Een elektrisch apparaat heeft een bepaald vermogen.
Hoe bereken je het vermogen?
A
door de energie en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
B
door de energie en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen
C
door de spanning en de stroomsterkte met elkaar te vermenigvuldigen
D
door de spanning en de tijd met elkaar te vermenigvuldigen

Slide 81 - Quizvraag

Wat is de eenheid van vermogen?
(Het vermogen is bijvoorbeeld 40 ...)
A
Watt
B
Volt
C
Ampère
D
Spanning

Slide 82 - Quizvraag

Het vermogen
bedraagt:
A
2,4 V
B
500 mA
C
1,2W
D
1200 W

Slide 83 - Quizvraag

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW

Slide 84 - Quizvraag

Bereken de input stroomsterkte.

Slide 85 - Open vraag

4.4 Vermogen en energie
  • wat is het vermogen van een apparaat?
  • vermogen berekenen
  • groter vermogen -> meer energieverbruik

Slide 86 - Tekstslide

Paragraaf 4.4
Blz 147 t/m 150
Opgave 1 t/m 11
In je schrift
Daarna online Test jezelf 4.4

Slide 87 - Tekstslide

H4 Elektriciteit
Repetitie (25%) met practicumgedeelte
Oefentoets via de online methode

Slide 88 - Tekstslide

Welke score had je in de oefentoets?

Slide 89 - Open vraag

Welke onderdelen snap je goed?

Slide 90 - Woordweb

Welke onderdelen vind je nog moeilijk?

Slide 91 - Woordweb

De lessen over elektriciteit waren interessant.
Helemaal mee eens, erg boeiend!
Gedeeltelijk mee eens, soms saai.
Niet mee eens, veel theorie.
Helemaal niet mee eens, oninteressant.

Slide 92 - Poll

De lessen van de docent zijn duidelijk.
Helemaal mee eens, goed te volgen.
Gedeeltelijk mee eens, soms niet duidelijk.
Niet mee eens, weinig voorbeelden.
Helemaal niet mee eens, verwarrend.

Slide 93 - Poll

Ik vind de NASK1 leuk om te doen.
Helemaal mee eens, leuk en uitdagend!
Gedeeltelijk mee eens, soms te moeilijk.
Niet mee eens, weinig voldoening.
Helemaal niet mee eens, saai werk.

Slide 94 - Poll