Start werkwoorden 3T

1 / 51
volgende
Slide 1: Video
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

zijn = être
  • ik ben                             je suis
  • jij bent                           tu es
  • hij is                                il est
  • zij is                                elle est
  • men is                           on est
  • wij zijn                           nous sommes
  • jullie zijn/u bent          vous êtes
  • zij zijn                            ils sont
  • zij zijn                            elles sont

Slide 2 - Tekstslide

Complétez correctement...
Je .... Mega Mindy.
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 3 - Quizvraag

Il ... gentil.
A
est
B
es
C
êtes
D
sont

Slide 4 - Quizvraag

Tu ... formidable!
A
suis
B
est
C
sommes
D
es

Slide 5 - Quizvraag

Nous ... en Belgique.
A
sommes
B
êtes
C
es
D
sont

Slide 6 - Quizvraag

Elles ... malades.
A
sommes
B
est
C
sont
D
êtes

Slide 7 - Quizvraag

Vous ... forts en français!
A
est
B
es
C
sont
D
êtes

Slide 8 - Quizvraag

On ... fatigué.
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 9 - Quizvraag

Le chien ... méchant.
A
sommes
B
sont
C
es
D
est

Slide 10 - Quizvraag

La voiture ... belle.
A
sont
B
suis
C
es
D
est

Slide 11 - Quizvraag

Monsieur, ... formidable!
A
tu es
B
vous êtes
C
nous sommes
D
tu est

Slide 12 - Quizvraag

Les filles ... sympathiques.
A
sont
B
sommes
C
êtes
D
suis

Slide 13 - Quizvraag

Aujourd'hui, ... jeudi.
A
est
B
c'est
C
c'es
D
ce sont

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Encore une fois!
j' ai
Tu as
Il a
Elle a
(On a)

Slide 17 - Tekstslide

Encore une fois!
Nous avons
Vous avez
Ils ont
Elles ont

Slide 18 - Tekstslide

Eventjes oefenen...
Pratiquer

Slide 19 - Tekstslide

J'
Tu
Il / Elle
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 20 - Sleepvraag

Kun je het ook met zinnen?
Kies de juiste vervoeging: welke past in de zin?

Slide 21 - Tekstslide

Non, j'.... un frère
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 22 - Quizvraag

Nous ..... une voiture et un vélo
A
a
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 23 - Quizvraag

Ils / Elles .... une grand-mère super!
A
avons
B
a
C
ont
D
avez

Slide 24 - Quizvraag

Het rijtje van "avoir"

Slide 25 - Open vraag

Faire = maken/doen
je fais = ik maak/doe
tu fais = jij maakt/doet
il fait = hij maakt/doet
elle fait = zij maakt/doet
nous faisons = wij maken/doen
vous faites = jullie maken/doen, u maakt/doet
ils/elles font = zij maken/doen

Slide 26 - Tekstslide

La roue
Vervoeg het werkwoord faire.

Slide 27 - Tekstslide

Nous ... du sport.
A
faites
B
faisons
C
font
D
fait

Slide 28 - Quizvraag

L'élève ... ses devoirs.
A
font
B
faisons
C
fais
D
fait

Slide 29 - Quizvraag

Tu ... du tennis?
A
fais
B
fait
C
faisons
D
faites

Slide 30 - Quizvraag

Ils ... la cuisine.
A
fais
B
faisons
C
faites
D
font

Slide 31 - Quizvraag

Vous ... du hockey?

Slide 32 - Open vraag

Je ... l'exercice.

Slide 33 - Open vraag

Mes amis ... du foot.

Slide 34 - Open vraag

Elle ... de la danse.

Slide 35 - Open vraag

Vertaal:
Ik maak mijn huiswerk.

Slide 36 - Open vraag

Vertaal:
Wij doen wiskunde.

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Link

Aller = gaan
je vais = ik ga
tu vas = jij gaat
il va = hij gaat
elle va = zij gaat
nous allons = wij gaan
vous allez = jullie gaan, u gaat
ils/elles vont = zij gaan

Slide 39 - Tekstslide

La roue
Vervoeg het werkwoord faire of aller.

Slide 40 - Tekstslide

Il ... au collège.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 41 - Quizvraag

Vous ... au cinéma.
A
va
B
vont
C
allons
D
allez

Slide 42 - Quizvraag

Mes frères ... faire du foot.
A
vont
B
vais
C
va
D
allons

Slide 43 - Quizvraag

Je ... chez mes grands-parents.
A
va
B
vas
C
vont
D
vais

Slide 44 - Quizvraag

Nous ... en vacances.

Slide 45 - Open vraag

Camille ... à vélo.

Slide 46 - Open vraag

Tu ... à quelle heure?

Slide 47 - Open vraag

Elles ... faire du shopping.

Slide 48 - Open vraag

Vertaal:
Ik ga naar school.

Slide 49 - Open vraag

Vertaal:
Zij gaan naar de kantine.

Slide 50 - Open vraag

Slide 51 - Link