Week 23 les 1 - extra oefening leesvaardigheid signaalwoorden

Planning

  • Donderdag toets signaalwoorden en tekstverbanden!
  • Kort verhaal...
  • Lesson-up tekstverbanden. 
  • Reflectie/ evaluatie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Planning

  • Donderdag toets signaalwoorden en tekstverbanden!
  • Kort verhaal...
  • Lesson-up tekstverbanden. 
  • Reflectie/ evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
Ik weet hoe (zinnen en) alinea's met elkaar verbonden kunnen zijn.
Ik weet welke signaalwoorden bij welk tekstverband horen.
Ik kan signaalwoorden herkennen in de tekst.

Pagina 157

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel tekstverbanden.
Als je tekstverband aanbrengt, zorg je voor samenhang in een tekst. Voor logica in de volgorde van de ene zin naar de andere en de ene alinea naar de andere. Zo begrijpen lezers sneller waar de tekst over gaat. Je brengt het verband dus aan tussen zinnen en tussen alinea’s.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke vier manieren kunnen alinea's met elkaar verbonden zijn?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Welke signaalwoorden ken je?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Uitspraak - opsomming
Uitspraak - tegenstelling
Uitspraak - voorbeeld
niet alleen ... maar ook
bijvoorbeeld
daar staat tegenover
Maar
Ook
bovendien
daarentegen
Integendeel
Zoals

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de drie signaalwoorden in je schrift, die worden genoemd in deze tekst.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de tekstverbanden achter de signaalwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

helaas - tegenstellend verband
bijvoorbeeld - toelichtend verband
ook - opsommend verband
Noteer de delen van de twee opsommingen.

Slide 12 - Tekstslide

sneeuw kan ........ en ongelukken = tegenstellend verband
In Zoetermeer ........ werden gegooid = opsommend verband


Oefening signaalwoorden
Tekst

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: MIDDEL-DOEL
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: UITSPRAAK-VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijk de twee teksten. Noteer in je schrift wat je opvalt. 
Jan gaat binnenkort werken. Hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi. Er breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. De ex-student zal zijn studievrienden minder zien. We zullen hem niet zo vaak in de kroeg aantreffen. Er gaat veel veranderen in zijn leven.
Jan gaat binnenkort werken want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de signaalwoorden in je schrift.
Jan gaat binnenkort werken want hij is klaar met zijn studie. Hij vond het studentenleven mooi, maar nu breekt een tijd aan van minder lol en meer structuur. Ook zal de ex-student zijn studievrienden minder zien. We zullen hem vast niet meer zo vaak in de kroeg aantreffen. Kortom, er gaat veel veranderen in zijn leven.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de tweede tekst zorgen de vetgedrukte woorden ervoor dat er verband in de tekst komt. De zinnen staan met elkaar in verbinding. De woorden die daarvoor zorgen, heten structuuraanduiders of signaalwoorden.
In deze tekst zijn dat:

Want, geeft een reden aan. Je kunt hier ook ‘namelijk’ gebruiken.
Maar, geeft een tegenstelling aan, net als bijvoorbeeld ‘echter’.
Ook duidt op een opsomming, net als en.
Vast niet meer geeft een min of meer logisch gevolg aan.
Kortom, vat de tekst heel mooi samen. ‘Al met al’ was een mooi alternatief geweest.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar kun je het aanbrengen van tekstverbanden mee vergelijken?
Het bouwen van een muur. Als je stenen alleen maar op elkaar stapelt, valt het bouwwerk bij het eerste zuchtje wind om. Wanneer je specie gebruikt, komt er verband tussen de stenen. De muur kan stormkracht 10 met gemak weerstaan.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting:
wat wil je onthouden van deze les?

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies