H3 Herhaling

Hoofdstuk 3 herhalen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Geldfuncties

Slide 2 - Tekstslide

Saldo berekenen
saldo hoger dan € 0 is een tegoed of positief saldo.
saldo lager dan € 0, is een tekort of negatief saldo. Je staat dan rood

Berekenen van een nieuw saldo:


Bekijk het rekeningoverzicht op de telefoon.
  1. Wat is het saldo op dit moment? € 2.452,20
  2. Reken terug naar het saldo op 24 maart.
  3. € 2.452,20 + € 4,75 + € 9,20 = € 2.466,15






Slide 3 - Tekstslide

Elektronisch betalen

Slide 4 - Tekstslide

Directe ruil en 
indirecte ruil

Goederen tegen goederen ruilen = directe ruil.

Geld tegen een product  'ruilen' = indirecte ruil.
Directe ruil

Slide 5 - Tekstslide

Spaarrekeningen
- Gewone spaarrekening:
  • je kunt ieder moment geld opnemen of storten
  • rente kan veranderen

- Spaardeposito:
  • geld staat voor bepaalde tijd vast
  • vast rentepercentage
  • bij tussentijds opnemen boete

Slide 6 - Tekstslide

Spaarmotieven

Slide 7 - Tekstslide

Spaarmotieven

Slide 8 - Tekstslide

Rente berekenen

Je hebt €5000 je zet het  3 jaar op een spaarrekening. 
Je krijgt 0,2% rente.

  • Antwoord: €5000 : 100 = €50  €50 x 0,2 x 3 = € 30

Slide 9 - Tekstslide

Rekenen
Jan heeft € 3.200 op zijn spaarrekening staan. Hij krijgt hier 0,4% rente over. 

Vraag:
  • a. Wat is de rente na 1 jaar
  • € 3.200 : 100 = € 32 --> € 32 x 0,4 x 1 = € 12,80

  • b. Wat is de rente na 4 jaar.
  • € 3.200 : 100 = € 32 --> € 32 x 0,4 x 4 = € 51,20

  • c. Wat is de rente na 5 maanden.
  • € 3.200 : 100 = € 32 -->€ 32 x 0,4 x 1 = € 12,80 --> € 12,80 : 12 x 5 = € 5,33

Slide 10 - Tekstslide

Instructie
Premietabel                       Hierin kun je aflezen welke premie je                                                           moet betalen.

Slide 11 - Tekstslide

Degene die een verzekering afsluit is de verzekerde
Betaald premie aan de verzekeraar
Degene waarbij je een verzekering afsluit is de verzekeraar
Betaalt uit bij eventuele schade!
Verzekering
Premie = Het bedrag wat je betaald om verzekerd te zijn

Slide 12 - Tekstslide

Rekenen: Verzekeringskosten
Verzekeringskosten = (premie + poliskosten) + assurantiebelasting

Premie:                                                            € 62,50
Poliskosten:                                                  €    7,50+
                                                                            € 70,00
Assurantiebelasting (21% van € 70)  €  14,70+
Verzekeringskosten                                 €  84,70

Slide 13 - Tekstslide

Waarom verzeker je?
Je kan iets alleen verzekeren tegen een onzeker voorval, oftewel iets waarvan je niet weet wanneer en of dat ooit zal gebeuren. 

Hoe werkt een verzekering?
Premie betalen: afhankelijk van risico en aantal verzekerde mensen


Slide 14 - Tekstslide

Leenmotieven (redenen om te lenen)

Slide 15 - Tekstslide

Kredietkosten
Hoe bereken je de kredietkosten:
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening = kredietkosten
Bereken de kredietkosten 
van 4000,- en 36 maanden.

  • 36 x € 128,95 = €4642,20
  • €4642,20 - €4000 = €642,20

Slide 16 - Tekstslide

Consumptief krediet
verschillende kredietvormen:
Persoonlijke lening
- vast aantal termijnen
- vaste rente 
Doorlopend krediet
- lenen tot maximumbedrag 
- variabele rente 
- geld dat is afgelost, mag je opnieuw lenen 
Salariskrediet 
- rood staan op je betaalrekening
- afhankelijk van je salaris 
Koop op afbetaling 
- lening bij een winkel 
- hoge kredietkosten 

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld: koop of afbetaling
60 maanden

Slide 18 - Tekstslide