H 3.3 tegenstelling, voorvoegsel, achtervoegsel

Voorvoegsels
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorvoegsels

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een voorvoegsel?
een stukje dat altijd het hetzelfde betekent in combinatie met een ander woord.
Hierdoor begrijp je wat het woord betekent.

Slide 2 - Tekstslide

wat is het voorvoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand

Slide 3 - Quizvraag

Waarom is dit een voorvoegsel?
A
gezwam/ geklets zijn voltooid deelwoorden
B
oeverloos is een achtervoegsel
C
mis...betekent verkeerd, ook in mishandeling
D
verstand heeft te maken met begrijpen

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
soepgroente
B
minibus
C
pizzabroodje
D
vloertegel

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
extra
B
hoekschop
C
zwartrijder
D
interland

Slide 6 - Quizvraag

Achtervoegsels!
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een achtervoegsel vaak zelf raden.
Bijvoorbeeld: Mijn broer is een beoefenaar van taekwondo.
Beoefen+aar=iemand die taekwondo beoefent.

Slide 7 - Tekstslide

Veel voorkomende achtervoegsels zijn:
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks

Slide 8 - Tekstslide

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 14 - Quizvraag

Hoe noemen we stukken van een woord die je achter verschillende woorden kunt plakken?
A
voorvoegsels
B
voegwoorden
C
tussenvoegsels
D
achtervoegsels

Slide 15 - Quizvraag

Huiswerk
 Huiswerk blok 5 opdr 27, 28, 29, 30



Slide 16 - Tekstslide