Achtervoegsels

1 / 39
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Ken je de voorvoegsels nog?

Slide 2 - Tekstslide

Noem eens
een voorvoegsel

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Link

Antinononmiswanherexminiinter

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het voorvoegsel her-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
niet

Slide 10 - Quizvraag

Veel voorkomende achtervoegsels zijn:
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks

Slide 11 - Tekstslide

Achtervoegsels!
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een achtervoegsel vaak zelf raden.
Bijvoorbeeld: Mijn broer is een beoefenaar van taekwondo.
Beoefen+aar=iemand die taekwondo beoefent.

Slide 12 - Tekstslide

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 18 - Quizvraag

Hoe noemen we stukken van een woord die je achter verschillende woorden kunt plakken?
A
voorvoegsels
B
voegwoorden
C
tussenvoegsels
D
achtervoegsels

Slide 19 - Quizvraag

Oefening
Welk woord met een achtervoegsel past bij de volgende woordbetekenissen?

Slide 20 - Tekstslide


zonder waarde

Slide 21 - Open vraag

elke week

Slide 22 - Open vraag

je kunt ze wassen

Slide 23 - Open vraag

met veel humor

Slide 24 - Open vraag

geen gevoel

Slide 25 - Open vraag

Oefening

woorden met achtervoegsels


In de volgende dia's moet je een woord opschrijven dat past bij de omschrijving. Dit is een woord met een achtervoegsel.


Bijvoorbeeld: te drinken - drinkbaar

Slide 26 - Tekstslide

uit te klappen

Slide 27 - Open vraag

iemand die lui is

Slide 28 - Open vraag

te betalen

Slide 29 - Open vraag

het verminderen

Slide 30 - Open vraag

dat wat overblijft

Slide 31 - Open vraag

dat wat je gebakken hebt

Slide 32 - Open vraag

kunnen werken

Slide 33 - Open vraag

als van een dier

Slide 34 - Open vraag

het demonstreren

Slide 35 - Open vraag

met heel veel begrip

Slide 36 - Open vraag

boek p.103
opdracht 2
boek p.104
opdracht 3
boek p.105
opdracht 6
boek p.105
opdracht 7



Aan de slag!

Slide 37 - Tekstslide

Kahoot

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Link