Maak een perfectum van de infinitieven
1. naar de les - fietsen (Ildi)
Ik ben naar de les gefietst (ik)
2. een kop koffie - drinken (jullie)
3. een boek - lezen (Avan)
4. de living - stofzuigen (wij)
5. een sigaret - roken (Jessica)
6. een cadeau - geven ( Alena)
7. denken - aan mijn kind (jij)
8. naar Spanje - vliegen (ik)