Herhaling 3.1 en 3.2

3.1 Eigen bedrijf
3.2 personeel gezocht.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.1 Eigen bedrijf
3.2 personeel gezocht.

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Uitleg ( herhalen)
  • zelfstandig werken
  • nabespreken

Slide 2 - Tekstslide

Hoe noem je iemand met een eigen bedrijf?
A
Werknemer
B
Administrateur
C
Ondernemer

Slide 3 - Quizvraag

Het maken van goederen en leveren van diensten noem je produceren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Iemand die zijn inkomen verdient met een eigen bedrijf is een


Het maken van goederen en het leveren van diensten noem je
terugblik
produceren
ondernemer

Slide 5 - Sleepvraag

1. Alle kosten (grondstoffen/gereedschap/ elektriciteit/personeel etc.) die je maakt om te produceren noem je productiekosten

2. Deze kun je terugverdienen door het product/ de dienst te verkopen. Daarvoor moet je de kostprijs per product te weten. 

3. kostprijs per product = 
totale productiekosten : aantal producten

Slide 6 - Tekstslide

Sophie heeft 25 jurken gemaakt.
De productiekosten waren hiervoor in totaal
€ 112,50. Wat is de kostprijs per product (jurk)?
A
6
B
3,25
C
4,50
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Harry bakt 40 taarten.
De productiekosten waren hiervoor in totaal
€ 70,- Wat is de kostprijs per product (taart)?
A
1,75
B
1
C
1,25
D
2,75

Slide 8 - Quizvraag

3.1 Je eigen bedrijf 

1. Het totale bedrag dat je ontvangt door de verkoop van goederen of diensten is je omzet. 

2. Je winst is het bedrag dat je overhoudt nadat alle productiekosten zijn betaald. 

3. Winst = omzet - productiekosten  

Slide 9 - Tekstslide

Henk heeft zijn 30 bloemstukken voor € 495,-
De productiekosten waren € 225,-
Wat is de winst van Henk?
A
€ 175,-
B
€ 210,-
C
€ 270,-

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer heeft de ondernemer winst? Kies het juiste antwoord.
A
Als hij geld overhoudt nadat hij de productiekosten betaald heeft.
B
Als hij een hoge verkoopopbrengst heeft.
C
Als hij genoeg geld heeft om de productiekosten te betalen.
D
Als hij een hoge omzet heeft.

Slide 11 - Quizvraag

Je productiekosten zijn hoger dan je omzet. 



Je houdt geld over nadat je alle kosten hebt betaald. 



Je maakt bij het produceren allerlei kosten.



Je bedrijf moet stoppen, omdat je de schulden niet meer kan betalen. 





productiekosten
verlies
winst
failliet

Slide 12 - Sleepvraag

Hoe verdien jij je geld?
Een ZZP-er = een zelfstandig ondernemer zonder personeel in dienst

Een werkgever heeft personeel in loondienst

Een werknemer werkt in loondienst voor een baas

Slide 13 - Tekstslide

Op zoek naar een baan
Een vacature = een baan waarvoor iemand wordt gezocht

Vacatures ontstaan als
  • een bedrijf veel werk heeft
  • een bedrijf uitbreidt
  • een werknemer weggaat

Als de vacature jou iets lijkt, dan kun je solliciteren.


Slide 14 - Tekstslide

3.2 Personeel gezocht! 
1. De arbeidsovereenkomst is een afspraak dat de werknemer in loondienst komt bij de werkgever. 

2. Hier staat in: wat voor werk en wat je arbeidsvoorwaarden (loon, uren, vakantie) zijn.
 3. CAO (collectieve arbeidsovereenkomst): afspraken voor een grote groep bedrijven. 




Slide 15 - Tekstslide

In een .... staan afspraken die een werknemer met een werkgever maakt
A
Loonovereenkomst
B
Werkverdrag
C
Arbeidsovereenkomst

Slide 16 - Quizvraag

3.2 Personeel gezocht! 

1. Voor de meeste banen heb je scholing (opleiding) nodig: verkoper, kapper, automonteur. 

2. Vaak is er sprake van arbeidsverdeling. Iedere medewerker heeft zijn eigen taken en doet waar hij goed (gespecialiseerd) in is. 





Slide 17 - Tekstslide

Wat is een vacature?
A
Een vacature is een manier om te solliciteren
B
Een vacature is een baan die niet mee beschikbaar is
C
Een vacature is een baan die vrij is
D
Een vacature is een manier om te solliciteren

Slide 18 - Quizvraag

Arbeidsverdeling is belangrijk omdat:
A
Het werk dan in balans is.
B
Het salaris dan beter wordt verdeeld.
C
De werknemer kan doen waar hij/zij goed in is.
D
Er meer aanbod van werk is.

Slide 19 - Quizvraag

Een baan waarvoor iemand wordt gezocht noem je een....
A
Werkgever
B
Sollicitatie
C
Vacature
D
Scholing

Slide 20 - Quizvraag

geschoold werk
ongeschoold werk

Slide 21 - Sleepvraag

Zelfstandig werken
Maken

BLZ  92 en 100

Alle opdrachten op beide bladzijdes maken. 
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide