wk 07: les 1 (Geest afronden)

Dinsdag 15 februari - G2a

  • 10 minuten stillezen
  • Geest afronden
  • Aan de slag!






timer
10:00
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Dinsdag 15 februari - G2a

  • 10 minuten stillezen
  • Geest afronden
  • Aan de slag!






timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen heb je...
...op welke manieren een schrijver spanning kan oproepen.
...welke rol de setting kan hebben in een verhaal.
...geleerd welke 4 perspectieven er zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je...
...Geest afronden.

Slide 3 - Tekstslide

Geest bespreken, t/m einde boek
  1. Wie is Caileen?
  2. Waarom probeert Lyell Jochem onderuit te halen bij voetbal?
  3. Wat heeft Jochem met zijn nieuwe vrienden met de puffins gedaan?
  4. Waarom vindt Jochem het zo schokkend dat de ram wordt doodgeschoten?
  5. Hoe gaat het op zijn nieuwe school?
  6. Op welke manier is Jochem veranderd sinds hij in Schotland is (blz. 201)?
  7. Op welke manier is Martin/Marty veranderd sinds zijn bezoek aan Schotland?
  8. In hoeverre kunnen Martin en Jochem vrienden blijven, denk je?
  9. Wat kom je te weten over de thuissituatie van Martin/Marty?
  10. Welke vriendschappen zijn voor Jochem betekenisvoller: die in Amsterdam of in Schotland? Waarom?

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag!
De vragen op de volgende slides gaan over 'Geest'.

Slide 5 - Tekstslide

Jochem is de hoofdpersoon. Leg uit waarom dat zo is. Gebruik de theorie over personages (slide 26 t/m 29 van deze les)

Slide 6 - Open vraag

Kevin is een bijfiguur. Is hij een helper of een tegenstander? Leg uit.

Slide 7 - Open vraag

Je leert de moeder van Jochem direct en indirect kennen. Geef van allebei een voorbeeld uit het boek. Gebruik de theorie.

Slide 8 - Open vraag

Lees blz. 235 t/m 247

A. Hoe reageert Marty op zijn ontmoeting met Jochem?
En wat vindt Jochem hiervan, denk je?

Slide 9 - Open vraag

Lees blz. 235 t/m 247

B. Marty vertelt uiteindelijk wat er bij hem thuis is gebeurd. (Blz. 257 t/m 260.) Wat voor gevoel geeft dit gedeelte van het verhaal jou?

Slide 10 - Open vraag

Lees blz. 235 t/m 247

C. Is jouw mening over Marty door dit verhaal veranderd? Op wat voor manier?

Slide 11 - Open vraag

Wat is de vertelde tijd in Geest?
(vertelde tijd = de tijd die in het verhaal voorbijgaat).

Slide 12 - Open vraag

Wat is de verteltijd van Geest?
(verteltijd = aantal bladzijdes)

Slide 13 - Open vraag

1. Wordt het verhaal in Geest chronologisch verteld?
2. Leg uit.

Slide 14 - Open vraag

Waar in Geest vind je een:
1. terugverwijzing
2. vooruitwijzing
3. flashback
Noteer de bladzijdenummer(s).

Slide 15 - Open vraag

Verteltijd en vertelde tijd
Volgorde en tijd
Verhaalopbouw
verteltempo
versnelling
vertraging
tijdverdichting
chronologisch
niet-chronologisch
flashback
vooruitwijzing
inleidend begin
gesloten einde
verhaallijn

Slide 16 - Sleepvraag

Op de volgende slides vind je alle theorie van fictie

Slide 17 - Tekstslide

Begrippen jaar 1

fictie / non-fictie
realistisch / niet realistisch
genres
personages
hoofdpersonen / bijfiguren: helper / tegenstander
medespelers / figuranten
vertelperspectief
leeservaring
beoordelingswoorden
mening/argumenten

Begrippen jaar 2

spanning
ruimte
sfeer

tijd: vertelde tijd, chronologisch / niet-chronologisch, terugverwijzing, vooruitverwijzing, flashback

open einde /gesloten eind

Slide 18 - Tekstslide

Vertelperspectief

Slide 19 - Tekstslide

Spanning

Slide 20 - Tekstslide

Setting

Slide 21 - Tekstslide

Setting in een verhaal

Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.


Tijd:

- Te herkennen aan de hand van jaartallen, figuren, kleding,  voorwerpen etc.


Slide 22 - Tekstslide

Setting in een verhaal

Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.


Ruimte:

- Een bepaalde plaats, stad, planeet etc.

- Kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken


Slide 23 - Tekstslide

Genres

Slide 24 - Tekstslide

Genres (verhaalsoorten)
Een ander woord voor genre is verhaalsoort. Boeken kun je indelen in genres. Soms kun je meerdere genres per boek kiezen.


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

- Hij heeft een probleem

Slide 27 - Tekstslide

Medespelers en figuranten
Bijfiguren kun je onderverdelen in medespelers en figuranten.

Medespelers
Medespelers spelen een rol in het verhaal, maar minder groot dan die van de hoofdpersoon.
Figuranten 
Figuranten komen enkel voorbij, worden enkel genoemd in het verhaal, maar spelen geen rol in het verhaal.
.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Enkele karaktereigenschappen

Slide 31 - Tekstslide

Twee manieren waarop je personages kunt leren kennen:
Direct: als je de informatie over een personage rechtstreeks uit de tekst kunt halen.

Indirect: als je de informatie zelf moet afleiden uit wat de personages doen, zeggen of denken.

Slide 32 - Tekstslide

Vertelperspectief
Vertelperspectief
Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

1. Ik-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

2. Personaal vertelperspectief
De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.

Slide 33 - Tekstslide

Vertelperspectief
3. Auctoriaal vertelperspectief
Dit is een alwetende verteller, die zelf geen rol speelt in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen.

4. Wisselend perspectief 
Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon en/of verteller.


Slide 34 - Tekstslide

Tijd

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Vertelvolgorde

Verhalen kunnen in chronologische volgorde worden verteld, maar schrijvers kunnen ook kiezen voor een afwisseling in tijd. Hierbij gebruiken ze flashbacks: je gaat als lezer letterlijk terug in de tijd (tijdlijn wordt onderbroken).


Dit noem je een niet-chronologische volgorde waarbij de tijdlijn WEL wordt onderbroken.


Gebeurtenissen: B - C - D - A - E - F


Slide 37 - Tekstslide

Vertelvolgorde

Wanneer een schrijver kiest voor een chronologische volgorde kan hij nog wel vooruitkijken of terugkijken in de tijd. Dit noem je:

- Terugwijzingen: een personage denkt terug aan vroeger

- Vooruitwijzingen: een personage of de schrijver blikt vooruit op de toekomst (kan voor spanning zorgen)


De tijdlijn wordt NIET onderbroken.


Gebeurtenissen: A - B - C - D - E

Slide 38 - Tekstslide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd (= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 39 - Tekstslide

Terugverwijzing

Een terugverwijzing in een boek wijst met een kort zinnetje terug naar iets wat in het verleden gebeurd is. Bijvoorbeeld:

'Hij dacht terug aan die ochtend waarin hij haar nog in zijn armen had gehouden.'


Een terugverwijzing is korter dan een flashback. Bij een flashback spring je voor een langere periode terug in de tijd.

Slide 40 - Tekstslide

Vooruitwijzing
Hierbij kijkt een personage vooruit in de tijd. Hij of zij denkt na over iets wat zou kunnen gebeuren.

Als zo'n vooruitwijzing een langere periode beschrijft, dan noemen we dat een flashforward. Sommige boeken beginnen met een flashforward en beginnen vervolgens bij het begin van het verhaal. Dit doet de schrijver om spanning op te roepen.

Slide 41 - Tekstslide

Als er veel flasbacks en flashforwards voorkomen in het boek, dan verloopt de tijd niet-chronologisch.

Slide 42 - Tekstslide

Tijdsprongen
Gebeurtenissen die onbelangrijk zijn voor het verhaal worden in een boek weggelaten. Soms eindigt een hoofdstuk op school en begint het volgende hoofdstuk op een andere plek. De tijd daartussen wordt niet beschreven. Dit noemen we een tijdsprong. Er zitten ALTIJD tijdsprongen in een boek.

Slide 43 - Tekstslide

Vertelde tijd / verteltijd

Vertelde tijd: De tijd die een schrijver beschrijft. Dit kan een dag, een week, een maand, een jaar of zelfs vele jaren zijn.


Verteltijd: Hoeveel bladzijdes heeft het boek. Het is eigenlijk de tijd die jij nodig hebt om het verhaal hardop voor te lezen.




Slide 44 - Tekstslide

Einde van deze les

Slide 45 - Tekstslide