In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Vaste tekststructuren
HV3
cursus 1 - Lezen
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
burgerschap:
- culturen
Slide 1 - Tekstslide
planning les
1. lezen (15 min)
2. huiswerk bespreken
2. theorie: vaste tekststructuren
3. oefenen
4. huiswerk
timer
15:00
Slide 2 - Tekstslide
leerdoelen:
- Je kunt een aantal vaste tekststructuren in teksten herkennen;
- Je kunt de functie van een tekst herkennen;
- Je kunt standpunten en argumenten herkennen in een tekst.
Slide 3 - Tekstslide
De opbouw van een tekst
Een goed geschreven tekst heeft een overzichtelijke opbouw (= structuur).
Als je de opbouw van een tekst herkent, begrijp je de inhoud beter.
Die opbouw bestaat uit drie tekstdelen: inleiding, kern (of middenstuk) en slot.
Elk tekstdeel heeft zijn eigen functie/doel.
De tekstdelen worden vaak gescheiden door een witregel.
Vragen:
Wat doet een schrijver in de inleiding? Welk doel heeft de inleiding?
Wat wordt er beschreven in de kern van een tekst?
Hoe sluit een schrijver een tekst af? Welke functies heeft een slot?
Slide 4 - Tekstslide
Welke twee functies heeft een inleiding?
Slide 5 - Open vraag
Noem twee manieren om de aandacht van de lezer te trekken.
Slide 6 - Open vraag
Noem een manier om het onderwerp te introduceren.
Slide 7 - Open vraag
vaste tekststructuren
1. aspectenstructuur
2. verleden/heden/toekomststructuur
3. voor-en nadelenstructuur
4. vraag-antwoordstructuur
5. argumentatiestructuur
6. probleem/oplossingstructuur
7. verklaringsstructuur
Slide 8 - Tekstslide
structuur 1-4
aspectenstructuur: Tekst met onderwerp & diverse verschillende aspecten
verleden/heden/toekomst structuur: Tekst met onderwerp & vroeger, nu, toekomst
voor- en nadelenstructuur: Tekst met onderwerp & voor- en nadelen
vraag/antwoordstructuur: Tekst met vraag & antwoord
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Argumentatiestructuur
Je start met een stelling, mening of standpunt
Je geeft argumenten voor de stelling en je geeft ook tegenargumenten (+ weerlegging)
Je concludeert dat jouw stelling of standpunt op zijn plaats is
Slide 11 - Tekstslide
Probleem/oplossingsstructuur
Je start met een probleem
Je geeft oorzaken, gevolgen en oplossingen
Je eindigt met de beste oplossing
Slide 12 - Tekstslide
Verklaringsstructuur
In je inleiding presenteer je een bepaald verschijnsel
Je geeft kenmerken / voorbeelden
Je presenteert verklaringen en oorzaken
Je eindigt met een samenvatting
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
?
inleiding
middenstuk
samenvatting of conclusie
inleiding
verschijnsel
middenstuk
kenmerken / voorbeelden
verklaringen / oorzaken / redenen
slot
Slide 15 - Tekstslide
?
inleiding
probleem (+gevolgen)
middenstuk
gevolgen (waardoor is het een probleem? wat merk je ervan?)
oorzaken
oplossingen
slot
de beste oplossing
Slide 16 - Tekstslide
?
inleiding
middenstuk
inleiding
introductie onderwerp
middenstuk
situatie vroeger
situatie nu / ontwikkeling vroeger-nu
slot
conclusie of toekomstvoorspelling
Slide 17 - Tekstslide
Welke tekststructuur herken je door tijdsaanduidingen in de tekst?
A
Verleden/heden (toekomst) structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor/nadelenstructuur
D
Aspectenstructuur
Slide 18 - Quizvraag
Hoe heet de volgende tekststructuur?
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp
Slot: samenvatting
A
ASPECTENSTRUCTUUR
B
ONDERWERP
STRUCTUUR
C
VOOR- EN NADELEN STRUCTUUR
D
VRAAG- EN ANTWOORD
STRUCTUUR
Slide 19 - Quizvraag
Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur
Slide 20 - Quizvraag
Welke vaste tekststructuur is zeker niet geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur
Slide 21 - Quizvraag
Welke tekststructuur past niet bij het betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur
Slide 22 - Quizvraag
zin 1:
Het is beter om op de fiets naar school te gaan omdat je meer beweegt. Dit is goed voor je gezondheid, je kunt je beter concentreren en het is beter voor het milieu.
zin 2:
Veel leerlingen komen te laat op school omdat het openbaar vervoer vaak vertraging heeft en ze 's ochtends te weinig tijd hebben om zich voor te bereiden. De schooldag zou daarom een half uur later moeten beginnen, zodat leerlingen rustiger kunnen opstarten en op tijd op school komen.
Slide 23 - Tekstslide
aan de slag:
cursus 1
paragraaf 5
opdracht 3 + 4
= HW maandag 26 mei
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
burgerschap:
- culturen
Slide 24 - Tekstslide
leerdoelen:
- Je kunt een aantal vaste tekststructuren in teksten herkennen;
- Je kunt de functie van een tekst herkennen;
- Je kunt standpunten en argumenten herkennen in een tekst.