6.3 Soorten en hun omgeving 4V 2122

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Paragraaf 1 Dierenwelzijn

Paragraaf 6.3 Soorten en hun omgeving

Hoofdstuk 6

6.1 De verwantschap tussen soorten

6.2 Populaties

6.3 Soorten en hun omgeving

6.4 Relaties tussen soorten

Doel 6.3

• Je leert hoe de omgeving bepaalt welke soorten er kunnen leven
  
• Je weet wat een optimumkromme is
  
• Je wat een habitat en een niche is

Elke soort is anders

Wat is een habitat?

De leefomgeving van een plant of dier met de specifieke abiotische en biotische factoren

Wat is een niche?

De wijze waarop de soort de biotische en abiotische factoren in de habitat gebruikt en dus de invloed van de soort op de habitat

Beschrijf zoveel mogelijk aspecten van de habitat van de ijsbeer

Beschrijf zoveel mogelijk aspecten van de niche van de ijsbeer

Optimumkromme

Voor elke abiotische factor kun je meten hoe de overlevingskans is van een bepaald organisme. Bijvoorbeeld temperatuur.

Optimumkromme

Minumumwaarde - optimumwaarde - maximumwaarde

Teken (of beschrijf) de optimumkromme voor buitentemperatuur voor een mens (met kleren aan)

Adaptatie

Evolutionaire processen zorgen ervoor dat soorten optimaal zijn aangepast aan de omgeving.

Mutaties/ genetische variatie/ natuurlijke selectie

Noem een adaptatie van een ijsbeer aan zijn omgeving

Doel 6.3

• Je leert hoe de omgeving bepaalt welke soorten er kunnen leven
• Je weet wat een optimumkromme is
• Je wat een habitat en een niche is

Begrippen 6.3

biotische factoren, abiotische factoren, habitat, standplaats, optimum, tolerantiegrenzen, niche