Les 2, H1 en h2 lezen, tekststructuren, havo 3

Lezen
Vaste tekststructuren
H1 + H2
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen
Vaste tekststructuren
H1 + H2

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

  • Terugblik vorige les
  • Wat weet je al?
  • Quiz
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 3 - Woordweb

Lesdoel:
Aan het einde van deze les kun je:
  • in eigen woorden formuleren wat vaste tekststructuren zijn.
  • de meest voorkomende vaste tekststructuren herkennen in een tekst.
  • een tekst indelen in een inleiding, middenstuk en slot.

Slide 4 - Tekstslide

Waarom tekststructuren?
Het is belangrijk dat je die herkent omdat je daardoor de tekst beter begrijpt. Deze structuren geven antwoord op een aantal vragen. 
Schrijvers gieten wat ze kwijt willen in een tekst. Die tekst heeft een bepaalde structuur. Als je een goed zicht hebt op de structuur die de auteur gebruikt, kun je de tekst beter doorgronden.

Waarvoor nodig?
  • Om teksten goed en snel samen te kunnen vatten
  • Om zelf duidelijke teksten te schrijven

Tip: meestal kan je ze herkennen door globaal te lezen, soms moet je intensief lezen om ze te herkennen.

Slide 5 - Tekstslide

Welke structuur bevat redenen in het middenstuk?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
verleden-heden-toekomststructuur
C
verklaringsstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 6 - Quizvraag

Verklaringsstructuur
- inleiding: bepaald verschijnsel
- kern: kenmerken/ verklaringen/ voorbeelden
- slot: ?
Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?
A
samenvatting
B
eigen mening
C
het probleem
D
vraagstelling

Slide 7 - Quizvraag

Inleiding: onderwerp
middenstuk: het onderwerp vroeger en nu wordt besproken
slot: conclusie

Deze indeling hoort bij de volgende structuur:
A
probleem-oplossingsstructuur
B
voor- en nadelen structuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de opbouw bij een probleem-oplossingsstructuur?

Slide 9 - Woordweb

Probleem-oplossingsstructuur
Tekstdoel: informeren of opiniëren

Inleiding: probleem en gevolgen 
Middenstuk: gevolgen, oorzaken en oplossingen
Slot: de beste oplossing

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de opbouw bij een verklaringsstructuur

Slide 11 - Woordweb

Verklaringsstructuur
Tekstdoel: informeren

Inleiding: bepaald verschijnsel
Middenstuk: kenmerken / voorbeelden / verklaringen / oorzaken / redenen
Slot: samenvatting of conclusie

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de opbouw bij een verleden-heden (-toekomst)structuur?

Slide 13 - Woordweb

Verleden-heden(-toekomst)structuur
Tekstdoel: informeren

Inleiding: introductie onderwerp
Middenstuk: situatie vroeger en nu / ontwikkeling
Slot: conclusie of voorspelling toekomst

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Woordweb

Veel voorkomende alineaverbanden die gebruikt worden binnen tekststructuren
(Niet-) Chronologisch (vroeger, nu, in de toekomst, straks), de alinea's zijn geordend op tijd
Opsommend (bovendien, ook, ten eerste enz., verder), de alinea's noemen verschillende delen van een opsomming
Vergelijkend (als, zoals), je ziet een overeenkomst met
Tegenstellend (van de ene kant/van de andere kant, vergeleken met), je ziet een verschil met
Toelichtend (ik bedoel), de ene alinea legt uit hoe de andere alinea bedoeld wordt
Voorbeeld (bijvoorbeeld, zoals, neem nu), de alinea geeft een voorbeeld bij een uitspraak/standpunt/verschijnsel
Oorzaak-gevolg (daardoor, zodat, waardoor, doordat, door) de ene alinea geeft een oorzaak de andere het gevolg
Doel-middel (waarmee, daarmee, met behulp van, met) de ene alinea geeft het doel, de andere hoe je dat doel kunt bereiken
Argumenterend (want), de ene alinea geeft een stelling, de andere geeft daar (een) argument(en) voor
Oplossend, de ene alinea noemt een probleem, de andere geeft een oplossing
Samenvattend (kortom, al met al), sluit vaak een tekst(deel) af, zet het voorgaande nog even kort op een rijtje
Concluderend (dus, hieruit volgt, daarom), sluit vaak een tekst(deel) af, geeft de conclusie die voor de lezer nu logisch zou moeten zijn

Slide 17 - Tekstslide

Deze verbanden kunnen ook over meerdere alinea's uitgesmeerd zijn, zodat bijvoorbeeld alinea 2-5 het middel (of de middelen) geven van het doel dat in alinea 6 staat.

Slide 18 - Tekstslide

Argumentatiestructuur
Inleiding: standpunt
Middenstuk: argumenten voor het standpunt // tegenargument // weerlegging
Slot: herhaling stelling // beantwoorden van de vraag 

Argumentatiestructuur (bijv. een artikel met de titel "Het vaccineren van kinderen onder de twaalf jaar is onzin" 

Slide 19 - Tekstslide

Aspectenstructuur
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp
Slot: samenvatting 

Aspectenstructuur (bijv. een artikel met de titel "Welke invloed heeft het Coronavirus op jongeren?" 

Slide 20 - Tekstslide

Voor-nadelenstructuur
Inleiding: vraag of stelling
Middenstuk: voordelen// nadelen
Slot: afweging // conclusie 

Voor- nadelenstructuur (bijv. een artikel met de titel "Wat zijn de voor- en nadelen van het vaccineren van jongeren?"

Slide 21 - Tekstslide

Vraag-antwoordstructuur
Inleiding: vraag
Middenstuk: antwoord 
Slot: samenvatting of conclusie 

Vraag-antwoordstructuur (bijv. een artikel met de titel "Welke maatregelen kan ik zelf treffen tegen het coronavirus?" 

Slide 22 - Tekstslide

Werk voor deze les:
DE VOORWAARDE OM IN TWEETALLEN TE WERKEN ZIJN:
  • je denkt, leest en doet beiden actief mee
  • je bent met de opdracht bezig en niet met andere dingen
  • je gebruikt een fluisterend stemniveau --> niet hardop, door elkaar
H1, lezen, blz. 12: startopdracht in tweetallen
H2, lezen, blz. :
  • opdracht 1 en 2 individueel

timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?
Aan het einde van deze les kun je:
  • in eigen woorden formuleren wat vaste tekststructuren zijn.
  • de meest voorkomende vaste tekststructuren herkennen in een tekst.
  • een tekst indelen in een inleiding, middenstuk en slot.

Slide 24 - Tekstslide

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 25 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 26 - Open vraag

Uitleg herhalingsstof
Hieronder volgt nogmaals de uitleg over de herhalingsstof

Slide 27 - Tekstslide

Functies tekstdelen
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
• een gebeurtenis beschrijven;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen.
Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
bijvoorbeeld:
• de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
• een conclusie trekken;
• de vraag uit de inleiding beantwoorden


Vaak hebben ze een vaste structuur!

Slide 28 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 29 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Inleiding
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



Slide 32 - Tekstslide

Slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Alineaopbouw

De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

Er zijn ook andere mogelijkheden:
• Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
• De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
• De kernzin staat in het midden van de alinea.
• Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

Slide 35 - Tekstslide

Hoofdzaak, bijzaak, kernzin, overige zinnen
De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. 
  • Meestal staat de kernzin aan het begin of het einde van een alinea.
  • De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

De belangrijkste zaken in een tekst noem je de hoofdzaken
Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.
Hoofdzaken staan vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding of het slot!

Slide 36 - Tekstslide

Kernzin
De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en daarna komt de rest (uitleg en voorbeelden).

De kernzin is meestal de de eerste of tweede zin in de alinea en soms de laatste



Slide 37 - Tekstslide

Kernzin
Voorbeelden plaats kernzin in de alinea
Hieronder zie je twee alinea’s met een antwoord op een verzoek van een klant. Zij wil weten of de aangeboden locatie geschikt is voor een bijeenkomst. De kernzinnen zijn onderstreept.
Alinea 1
De vier zalen die wij hebben, kunnen door flexibele wanden geschikt gemaakt worden voor groepen van elke grootte. Onze zalen zijn zeer geschikt voor de bijeenkomsten die u wilt houden. Alle apparatuur voor het houden van presentaties is aanwezig.
Alinea 2
Onze zalen zijn zeer geschikt voor de bijeenkomsten die u wilt houden. De vier zalen die wij hebben, kunnen door flexibele wanden geschikt gemaakt worden voor groepen van elke grootte. Alle apparatuur voor het houden van presentaties is aanwezig.

Slide 38 - Tekstslide

Kernzin
De kernzin kan ook de laatste zin van een alinea zijn. De alinea begint dan met een paar inleidende zinnen die stap voor stap toewerken naar de boodschap in de kernzin (spanning opbouwen of nieuwsgierig maken).

Voorbeeld kernzin achteraan
Op 20 december jl. heb ik een laptop bij u besteld. Dat is nu vijf maanden geleden en ik heb nog niets ontvangen. Ook reageert u niet op mijn telefoontjes en e-mails. Daarom annuleer ik mijn bestelling.



Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Onderwerp- oriënterend lezen 
Lezen: het onderwerp van een tekst
• Geeft aan waar de tekst over gaat.
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.

Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
• De titel
• De eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)
• Plaatje(s) bij de tekst
• Tussenkopjes
• Andere opvallende delen

Slide 41 - Tekstslide

Deelonderwerp - globaal lezen
 Een tekst bevat ook deelonderwerpen. 

Deelonderwerpen belichten verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

We kunnen dus zeggen dat deelonderwerpen verschillende kanten van een onderwerp die in een tekst aan bod komen zijn. 


Stappenplan:
Zoek het onderwerp van de tekst; waar gaat de tekst over?
Let op tussenkopjes in de tekst
Bekijk de alinea-indeling
Lees de eerste zin van iedere alinea 
Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp. 
Lees niet te snel, neem de tijd.


Slide 42 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Lezen: de hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.

Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:

Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp?
• De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
• Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
• Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

Tekstverbanden/signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. 
Aan signaalwoorden kun je zien welk verband er is tussen zinnen en alinea’s. 
Je kunt eraan zien wat zinnen of alinea’s met elkaar te maken hebben.

Er zijn veel verschillende verbanden mogelijk. Je herkent ze aan hun eigen signaalwoorden.

Slide 45 - Tekstslide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• chronologisch verband
• concluderend verband
• doel – middelverband
• oorzakelijk verband

• redengevend verband
• samenvattend verband
• toelichtend verband 
• vergelijkend verband 


Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger
• samengevat, kortom, dus, dat houdt in, concluderend, al met al
• opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
• daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
• want, omdat, daarom, dus, de reden hiervoor, dankzij,
• kortom, samengevat, al met al, met andere woorden
• bijvoorbeeld, zoals, denk aan, zo, als, neem nou
• in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - vergelijkende trap meer dan/ groter dan /beter dan etc.

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video