Zorgvragers met infecties en ontstekingen

Zorgvragers met infecties en ontstekingen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zorgvragers met infecties en ontstekingen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Micro-organismen 
  • Besmettingswegen
  • Afweer of besmetting 
  • Ontstekingen 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding
Als verzorgende kom je regelmatig zorgvragers met een ontsteking of infectie tegen. Je kunt ook zelf blootgesteld worden aan het risico op besmetting met een ziekteverwekker. Je komt immers in contact met zorgvragers die ziek zijn of zijn geweest. Het is belangrijk dat je op de hoogte bent van de zorg en maatregelen die je dan als verzorgende moet nemen. Je moet weten hoe iemand besmet kan raken. Je moet ook weten wat de natuurlijke afweermechanismen zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Micro-organismen
Micro-organismen zijn heel kleine levende wezens die zelfstandig kunnen overleven. Ze zijn alleen met een microscoop zichtbaar. 

Een mens leeft samen met zijn micro-organismen. Sommige zijn nuttig, van andere heb je last. Je hebt tegenover je eigen micro-organismen een zekere weerstand. Deze weerstand is niet altijd even groot. Onder bepaalde omstandigheden kan je weerstand verminderen, waardoor je eigen micro-organismen de overhand krijgen. Het kan ook gebeuren dat je eigen micro-organismen terechtkomen op plekken waar ze niet horen. Dan raakt het natuurlijk evenwicht verstoord en kun je ziek worden. Verder kunnen micro-organismen van de ene mens op de andere overgaan. Dat gebeurt dagelijks door de vele onderlinge contacten van mensen.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld: De E-colibacterie voorziet de darm van vitamine K en in het darmkanaal vindt een belangrijk deel van de verteringsprocessen plaats met behulp van micro-organismen. Tegelijkertijd is de E-colibacterie ook de mogelijke veroorzaker van bijvoorbeeld voedselvergiftiging (door rauw vlees). 

Het kan gebeuren dat je micro-organismen terechtkomen op plaatsen waar ze niet horen, bijvoorbeeld dat de E-colibacterie uit je darm in je bloed of urinewegen terechtkomt. Dan raakt het natuurlijk evenwicht verstoord en kun je ziek worden. 
Drie groepen micro-organismen
  • Schimmels en gisten: bekend zijn schimmelinfecties van de huid, longen, mond en darmkanaal
  • Protozoën: veelal de veroorzaker van tropische ziekten
  • Bacteriën: verschillende infectieziekten worden door bacteriën veroorzaakt 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn virussen?
Virussen zijn ziekteverwekkers die alleen bestaan uit erfelijk materiaal en afhankelijk van de gastheer voor vermenigvuldiging
Ze zijn ziekteverwekkend, vallen onder de noemer 'microbiologisch' maar behoren niet tot de micro-organismen. Virussen kunnen namelijk niet zelfstandig bestaan, ze zijn altijd afhankelijk van een 'gastheer' om te kunnen overleven.

Een virus dringt binnen en vervangt het erfelijk materiaal van een cel door het eigen DNA. Daarna gaat de cel delen en vermenigvuldigen en zo verspreidt het virus zich door het hele lichaam. Een virus kan wel veranderen, evolueren: het past zich aan de omgeving (van de gastheer) aan. Daarom is bijvoorbeeld het griepvirus elk jaar weer anders. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn parasieten?
Een parasiet is een organisme dat 'samenleeft' met een gastheer (mens, dier of plant) en ziekte kan veroorzaken

Parasieten kunnen net als micro-organismen en virussen schadelijk en ziekteverwekkend zijn. Bekende voorbeelden van parasieten zijn: vlooien, teken en lintwormen. 

Een bekende ziekte die door parasieten wordt veroorzaakt is malaria. Dan worden namelijk parasieten door muggen in de bloedbaan van de mens ingespoten

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Besmettingswegen
Besmetting is het binnendringen van ziekmakende micro-organismen in het lichaam. Micro-organismen verplaatsen zichzelf niet maar worden overgebracht. Daarvoor hebben ze een transportmiddel nodig. Dit transportmiddel is het directe contact van mens op mens of van voorwerp op mens of van mens op voorwerp. 

Besmetting kan langs verschillende wegen in het lichaam plaatsvinden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van besmettingswegen

Slide 9 - Woordweb

  • Vloeistofdruppeltjes (bij spreken, niezen, hoesten)
  • stofdeeltjes
  • besmette voedingsmiddelen
  • insecten
  • instrumenten of andere voorwerpen 
Besmettingswegen
  • Via de luchtwegen: via inademing. Door hoesten, niezen of via stofdeeltjes. Dit gebeurd bijvoorbeeld bij verkoudheid of griep
  • Via het maag-darmkanaal: via besmet voedsel of drinkwater. Ze nestelen zich dan in de slijmvliezen van het maagdarmkanaal of bereiken via deze slijmvliezen de weefsels in het lichaam. Zo ontstaan ziekten als buiktyfus 
  • Via de huid en de slijmvliezen: Bij kleine wondjes en op plaatsen waar de huid een verminderde weerstand heeft, kunnen ze ontstekingen veroorzaken. Ditzelfde geldt voor de slijmvliezen. Onder gewone omstandigheden hebben ze geen kans. 
  • Via het bloed: bijvoorbeeld bij malaria. Ook komt het voor dat besmet bloed in aanraking komt met het bloed van een gezond persoon, of via besmet materiaal. Bijvoorbeeld door jezelf per ongeluk te prikken met een naald nadat je de zorgvrager hebt gespoten.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afweer of besmetting 
Als de pathogene micro-organismen in het lichaam zijn binnengedrongen, wil dat nog niet zeggen dat er een infectie of ontsteking zal optreden. Wel is er dan sprake van besmetting. De ziekteverwekker is in het lichaam binnen. 

Of iemand ziek wordt hangt altijd af van de verhouding tussen de aanvalskracht van de micro-organismen en de weerstand van degene die besmet is. Dat is de werking van de afweer. De een wordt wel ziek, de ander niet. Enkele pathogene micro-organismen zijn echter zo aanvalskrachtig dat zij vrijwel altijd tot ziekte leiden. 

Slide 11 - Tekstslide

Besmetting wil dus zeggen dat bepaalde ziekteverwekkende micro-organismen door overbrenging op een bepaald ogenblik bij een mens aanwezig zijn. Ziet het lichaam door zijn afweerkrachten kans de ziekteverwekkers in toom te houden, dan gebeurt er niets. Ziet het lichaam daartoe geen kans, dan beginnen de ziekteverwekkers aan hun opmars. In dat geval komt het tot een infectie.
Afweer of besmetting 
Het lichaam kan zich wapenen tegen de binnendringers (antigenen). Dat gebeurt door het maken van tegenstoffen, de zogenoemde antistoffen of antilichamen. Deze antistoffen zijn eiwitten die in het bloed circuleren. De witte bloedlichaampjes (leukocyten) in het bloed en het lymfestelsel vormen de antistoffen. 

Is er sprake van een infectieziekte, dan vormen de pathogene micro-organismen de antigenen. In het bloed worden dan antistoffen gevormd die proberen deze antigenen onschadelijk te maken. Met de antigeen-antistofreactie beschikt het lichaam over een effectief afweermiddel in de strijd tegen infectie. Dit reactieproces noemen je het immunologisch proces.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Immuniteit
Bij immuniteit is er sprake van onvatbaarheid van het lichaam voor pathogene micro-organismen. De vorming van antistoffen tegen pathogene micro-organismen kan op verschillende manieren plaatsvinden. Er is sprake van:
  • actieve immuniteit als je hier zelf actief bij betrokken bent (je lichaam maakt zelf antistoffen);
  • passieve immuniteit als je antistoffen kant-en-klaar krijgt toegediend.
De actieve immuniteit en de passieve immuniteit kunnen op twee manieren ontstaan. Het hele proces van immuniteit gebeurt:
  • natuurlijk, dat wil zeggen dat de mens er geen actieve rol in speelt;
  • kunstmatig, dat wil zeggen dat de mens er wel een actieve rol in speelt.
Zo ontstaan vier vormen van immuniteit.





Immuniteit
Bij immuniteit is er sprake van onvatbaarheid van het lichaam voor pathogene micro-organismen. De vorming van antistoffen tegen pathogene micro-organismen kan op verschillende manieren plaatsvinden. Er is sprake van:

  • Actieve immuniteit: als je hier zelf actief bij betrokken bent (je lichaam maakt zelf antistoffen);
  • Passieve immuniteit: als je antistoffen kant-en-klaar krijgt toegediend.
 
De actieve immuniteit en de passieve immuniteit kunnen op twee manieren ontstaan. Het hele proces van immuniteit gebeurt:
  • Natuurlijk: dat wil zeggen dat de mens er geen actieve rol in speelt;
  • Kunstmatig: dat wil zeggen dat de mens er wel een actieve rol in speelt.
 
Zo ontstaan vier vormen van immuniteit.





Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natuurlijke passieve immuniteit
Natuurlijke passieve immuniteit krijg je mee van je moeder tijdens de zwangerschap. Je moeder bezit antistoffen die de placenta passeren en die je gedurende zes maanden na je geboorte beschermen tegen enkele ziektes, bijvoorbeeld waterpokken en mazelen. Zij moet de ziekte dus hebben doorgemaakt of ertegen zijn ingeënt. Ook ben je als pasgeborene tegen sommige infectieziekten beschermd door antistoffen die je via de moedermelk binnenkrijgt.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natuurlijke actieve immuniteit
Natuurlijke actieve immuniteit ontstaat na het doormaken van een ziekte. Je maakt hierbij zelf antistoffen tegen de pathogene micro-organismen aan. Het is een immuniteit die je niet kunt missen bij je afweer tegen ziekte. Je moet de ziekte daarvoor wel eerst zelf ondergaan en dat is niet de meest ideale manier van immuun worden tegen een ziekte. De natuurlijke actieve immuniteit kan wisselend van duur zijn, variërend van levenslang (bijvoorbeeld bij mazelen) tot zeer kort (bijvoorbeeld bij verkoudheid).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kunstmatige passieve immuniteit
Kunstmatige passieve immuniteit ontstaat door toediening van antistoffen die de ziekte kunnen voorkomen of bestrijden. Je hoeft deze stoffen dus niet zelf te maken. De antistoffen komen voor in serum van een dier of ander mens, het zogenaamde antiserum. Het dier of de mens waarvan het serum afkomstig is, heeft de ziekte doorgemaakt of is eerder gevaccineerd. Het kunstmatig toedienen van antistoffen wordt toegepast bij het doormaken van een infectieziekte die grote lichamelijke schade kan veroorzaken. 

Een nadeel van kunstmatige passieve immunisatie is dat ze maar korte tijd werkzaam zijn. Bovendien zijn ze kostbaar. Daarnaast kan een (ernstige) overgevoeligheidsreactie voorkomen: een anafylactische shock. 

Slide 16 - Tekstslide

Het antiserum bevat niet alleen gewenste antistoffen, maar ook eiwitten van de gever. Deze eiwitten zijn niet te verwijderen uit het antiserum en worden mee ingespoten bij de ontvanger. De ontvanger maakt op zijn beurt tegen deze vreemde eiwitten weer antistoffen aan. Dit kan aanleiding geven tot een overgevoeligheidsreactie.
Kunstmatige actieve immuniteit
Kunstmatige actieve immuniteit is het op kunstmatige wijze toedienen van antigeen (de ziekteverwekker), waartegen het lichaam actief antistoffen gaat produceren. Hiervoor worden niet de ziektekiemen gebruikt die bij jezelf de ziekte veroorzaken. De ziektekiemen worden zo veranderd dat zij wel hun antilichaamvormende invloed behouden, maar hun ziekmakende werking verliezen. Daartoe worden zij verzwakt of gedood. Deze wijze van inenten heet vaccinatie of inenting. Het gebruikte antigeen heet vaccin of entstof. Na inenting word je niet of slechts licht ziek.

Slide 17 - Tekstslide

In Nederland word je op kinderleeftijd ingeënt tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio (DKTP) en bof, rodehond en mazelen (BMR), de Haemophilus influenza (HIB), pneumokokken, meningokokken C, hepatitis B en het HPV-virus tegen baarmoederhalskanker. De vaccinaties worden op geregelde tijden herhaald. Ook is vaccinatie mogelijk tegen andere infectieziekten. Deze vaccinaties geven voor kortere of langere tijd bescherming. Een voorbeeld hiervan is de jaarlijkse inenting tegen influenza.
Kunstmatige activieve immuniteit
Kunstmatige passieve immuniteit
Natuurlijke actieve immuniteit
Natuurlijke passieve immuniteit
Inenten met een antigen 
Toedienen van een antiserum
Antistoffen binnenkrijgen via borstvoeding
Doormaken van een ziekte

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontstekingen
Een ontsteking is een plaatselijke reactie van weefsel op een schadelijke prikkel of een beschadiging. Deze prikkel kan van buitenaf, maar ook vanuit het eigen lichaam optreden. De ontsteking is in de allereerste plaats een reactie van de bloedvaten. Weefsels zonder bloedvaten (hoornvlies, kraakbeen) kunnen niet met een ontsteking reageren.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschijnselen
Bij een ontsteking zijn verschillende verschijnselen waar te nemen. Als verzorgende heb je een belangrijke rol in het observeren, signaleren en rapporteren van deze verschijnselen. 

Slide 20 - Tekstslide

Iedere ontstekingsreactie begint met een verwijding van de bloedvaten, wat ervoor zorgt dat het gebied (waar de ontsteking zich bevindt) goed doorbloed kan raken. Door deze goede doorbloeding kunnen veel witte bloedcellen naar het gebied van de ontsteking. Deze witte bloedcellen zorgen voor de immunologische reactie en bestrijden de ontsteking.

 Ook gaat het bloed langzamer stromen. Hierdoor ziet de omgeving rood en voelt het warm aan. Bij inwendige organen is dit natuurlijk niet zichtbaar of meteen voelbaar.
Oorzaken van ontstekingen
  • Pathogene micro-organismen: De meeste ontstekingen zijn een reactie op de aanwezigheid van ziekteverwekkers in weefsels
  • Mechanische oorzaak: Vaak door ongelukken. Een ontsteking ontstaat doordat gekwetst weefsel en uitgetreden bloed prikkelend werken op hun omgeving. 
  • Chemische oorzaak: Ontstekingen aan de slijmvliezen en luchtwegen door prikkelende gassen. Bijvoorbeeld door traangas.
  • Thermische oorzaak: Brandwonden kunnen een ontstekingsreactie geven.
  • Overgevoeligheidsreactie: Hooikoorts is een voorbeeld van overgevoelige slijmvliezen.
  • Immunologische reactie: Door een antigeen-antilichaamsreactie kunnen soms ontstekingen ontstaan. Dit gaat vaak gepaard met koorts. Koorts is een beschermende maatregel van het lichaam. Het stimuleert de productie van cellen die helpen bij het bestrijden van de antigenen

Slide 21 - Tekstslide

Immunologische reactie;  Door de ontsteking reageert het lichaam met het sturen van bepaalde cellen. Deze cellen kunnen de antigenen verwijderen of bestrijden.
Chemische oorzaak
Immunologische oorzaak
Mechanische oorzaak
Overgevoeligheidsreactie
Pathogene micro-organismen
Thermische oorzaak
De open wond van mevrouw Baker is geïnfecteerd met een bacterie 
Marieke van 3 heeft afwasmiddel gedronken 
René scheurt zijn enkelbanden tijdens een volleybalwedstrijd
Zara niest de hele dag. Ze is allergisch voor pollen
Jan voelt zich niet lekker. Hij heeft koorts
Vincent heeft te lang in de zon gezeten. Zijn huid is verbrand

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ontwikkeling van een ontsteking is afhankelijk van: 
  • De weerstand van de zorgvrager;
  • Het weefselsoort waarin de ontsteking plaatsvindt;
  • De bestrijdingsmaatregelen van buitenaf, al dan niet in een vroeg stadium genomen.

Slide 23 - Tekstslide

Een ontsteking kan snel spontaan genezen zonder restverschijnselen. Hij kan zich ook eerst uitbreiden, maar ten slotte toch genezen, met of zonder restverschijnselen. Soms komt het voor dat een ontsteking niet geneest, maar een chronisch karakter krijgt (de ontsteking komt vaker terug of vlamt op).
Wat zijn symptomen van een ontsteking?

Slide 24 - Woordweb

- Roodheid (rubor) 
- Warmte (calor) 
- Zwelling (tumor, niet te verwarren met gezwel) 
- Pijn (dolor) 
- Gestoorde functie (functio laesa) 
Algemene verschijnselen bij een ontsteking: 
  • Algemeen ziektegevoel
  • Koorts
  • Lusteloosheid 
  • Gebrek aan eetlust 

Slide 25 - Tekstslide

Deze algemene verschijnselen zijn voor sommige zorgvragers moeilijk aan te geven. Denk maar aan een zorgvrager die zich moeilijk kan uiten, of een zorgvrager met geheugenstoornissen. Daarom is een goede observatie van jou als verzorgende belangrijk. Een ontstoken vinger geeft meestal alleen plaatselijke verschijnselen, maar een longontsteking veroorzaakt naast de plaatselijke verschijnselen (hoesten, sputum opgeven) verschillende algemene verschijnselen (moeheid, koorts, slechte eetlust).
Ontstekingsvormen
  • Catarre:  Een oppervlakkige ontsteking van het slijmvlies. 
  • Infiltraat: Een lokale ontsteking die in de diepere weefsels is doorgedrongen.
  • Necrotiserende ontsteking: Een ontsteking waarbij weefselversterf (necrose=celdood) op de voorgrond staat. Hierbij ontstaan holten. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Catarre
Voorbeelden: Neusverkoudheid en ontsteking van het maag- en/of darmslijmvlies

In de praktijk wordt de term catarre weinig gebruikt, daar zijn andere benamingen van ontstekingen meer bekend: 
  • Rhinitis: ontsteking aan het neusslijmvlies, vaak bij verkoudheid
  • Bronchitis: ontsteking aan het slijmvlies van de luchtwegen 
  • Hooikoorts: allergische (immunologische) reactie op bijvoorbeeld voedsel, medicijnen of delen van planten en dieren 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Infiltraat
Cellen die betrokken zijn bij de immunologische reactie (zoals witte bloedcellen), dringen door in het inwendige van de weefsels. Vocht en cellen hopen zich op in deze weefsels, omdat ze niet naar buiten kunnen afvloeien. 

Voorbeelden: een beginnende steenpuist of borstontsteking (oppervlakkig gelegen en dus voelbaar), of bijvoorbeeld een longontsteking (dieper gelegen en alleen zichtbaar op röntgenfoto) 


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Necrotiche ontsteking
Het necrotische weefsel wordt afgestoten of geresorbeerd (opgeslorpt door de bloedvaten), waardoor er defecten in de slijmvliezen kunnen ontstaan die je zweren (ulcera) noemt. 

Voorbeelden: decubitus wat gaat ontsteken en necrotisch wordt, necrotische wonden aan het onderbeen (ulcus crusis of open been). 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel voorkomende ontstekingen
  • Steenpuist (furunkel): een plaatselijke ontsteking die ontstaat in een haarzakje en wordt veroorzaakt door stafylokokken.  
  • Negenoog (karbunkel): een aantal steenpuisten die één geheel vormen. 
  • Paronychia: een ontsteking van de nagelriem. Ook wel nagelomloop. 
  • Panaritium: een ernstige ontsteking, meestal van het bovenste deel van de vinger. Ook wel fijt genoemd, een ontsteking met pusophoping aan nagelbed en nagelriem. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onsteking van het slijmvlies van de luchtwegen
Plaatstelijke ontsteking die ontstaat in een haarzakje
Aantal steenpuisten die als het ware een geheel vormen
Meestal een ontsteking van het bovenste deel van de vinger, dit wordt ook wel een fijt genoemd. 
Ontsteking van de nagelriem
Ontsteking van het neusslijmvlies
Rhinitis
Furunkel
Bronchitis
Paronychia
Negenoog
Panaritium

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verloop van ontstekingen
Het verloop van een ontsteking is niet altijd hetzelfde en ook nooit helemaal te overzien. Een rol hierbij spelen de oorzaak en de afweer van de zorgvrager, de ernst en hevigheid van de ontsteking en de medicinale hulp.

De afweer kun je verdelen in directe afweer (komt onmiddellijk in actie) en indirecte afweer (duurt wat langer).

 Bij directe afweer reageert het lichaam op de schadelijke ontstekingsprikkel (pathogene micro-organismen) met een ontsteking. Door deze reactie probeert het lichaam de prikkels onschadelijk te maken. Het heeft hiervoor de beschikking over twee verdedigingsmiddelen, de ontstekingscellen en afweerstoffen.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontstekingscellen
De ontstekingscellen (leukocyten: de witte bloedlichaampjes) gaan de ontstekingsprikkel (meestal bacteriën) meteen te lijf in een poging ze te vernietigen.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afweerstoffen
De afweerstoffen komen pas na verloop van tijd in actie. De antistoffen die worden gevormd, richten zich specifiek tegen een bepaald ziektekiem.

 De aanmaak van deze antistoffen kost enige dagen tijd. Ze worden gevormd door de lichaamscellen en bevinden zich in het bloed. In een ontstekingshaard bestaat dus strijd. Het hangt af van de verhouding tussen de aanvalskrachten en de afweerkrachten hoe deze strijd afloopt. 

Blijft de ontsteking plaatselijk, dan zal bij voldoende afweer resorptie plaatsvinden. Bij onvoldoende afweer kan necrose en abcedering ontstaan.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Resorptie en abcedering
Resorptie: Een ontsteking kan geheel verdwijnen. Je spreekt dan van resorptie van de ontsteking. De strijd wordt gewonnen, de normale toestand keert terug en de weefsels herstellen zich volledig.

Abcedering: Bij abcedering winnen de afweermiddelen de strijdt niet. De ontstekingsprikkel ziet kans de witte bloedcellen en de weefselcellen te doden. Hierna treedt necrose op. Deze necrose kan optreden aan de oppervlakte van een slijmvlies, waardoor een zweer ontstaat, of in het midden van een infiltraat. In dit infiltraat ontstaat dan een abces die gevuld is met weefselresten, bacteriën en ontstekingscellen. 


Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Abces
Een abces is een ophoping van pus/etter in een van tevoren niet-aanwezige holte. Een abces kan niet genezen voordat etter een uitweg heeft gevonden. Dit kan spontaan gebeuren óf kunstmatig door een arts.

Slide 36 - Tekstslide

 Een abces kan soms doorbreken naar een belangrijk orgaan. Als het abces zich bevindt in arm of been, breidt het zich uit naar de huid. Maar bij een abces in de buikholte of borstholte, kan het doorbreken in een hol orgaan (darm, luchtwegen). De arts moet dan het abces zo snel mogelijk puncteren (aanprikken) of opensnijden.
Preventieve maatregelen
  • Was regelmatig je handen, zeker voor en na iedere verzorging
  • Probeer zo min mogelijk in contact te komen met pathogene micro-organismen
  • Ga zorgvuldig om met materialen die door meerdere zorgvragers gebruikt worden. Reinig ze goed en desinfecteer of steriliseer ze zo nodig 
  • Leg of zet geen materiaal (vuil linnengoed) op de vloer
  • Geef de zorgvrager voorlichting om verspreiding van micro-organismen te voorkomen (handen wassen, niet krabben en dergelijke) 
  • Wees extra zorgvuldig als je zelf verkouden bent, of een ontsteking hebt, en plak wondjes eventueel af. 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzorgingsaandachtspunten
  • Hygiëne
  • Wondverzorging 
  • Houding en beweging 
  • Warmte
  • Medicatie  

Slide 38 - Tekstslide

De verzorging van een zorgvrager met een ontsteking bevat over het algemeen de volgende specifieke aspecten.
We hebben het gehad over:
  • Micro-organismen
  • Besmettingswegen
  • Afweer of besmetting
  • Ontstekingen 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies