Lezen

theorie
We lezen eerst samen de theorie op blz. 41 en 42
Let eerst op de buitenkant kenmerken: welke woorden vallen op?

Op Niveau
Nederlands
BLOK 2 § Lezen 


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

theorie
We lezen eerst samen de theorie op blz. 41 en 42
Let eerst op de buitenkant kenmerken: welke woorden vallen op?

Op Niveau
Nederlands
BLOK 2 § Lezen 


Slide 1 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
- Chromebook
- Boek Op Niveau
- Klapper
- pen / potlood

Slide 2 - Tekstslide

Wat ga je doen vandaag?
- Je herhaalt de theorie van het vorige blok lezen
- Je gaat nieuwe theorie leren
- Je gaat odrachten maken uit het boek

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van deze les:
- Ken je de stappen van verkennend lezen;
- Kun je met de stappen van verkennend lezen het onderwerp van een tekst bepalen;
- Kun je het leesplan gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de tekstvorm van een informerende tekst?
A
reclamefolder
B
nieuwsbericht
C
songtekst
D
encyclopedie

Slide 5 - Quizvraag

Leesdoel
Als jij een tekst leest, heb je daarbij een doel.

Bijvoorbeeld:
Je leest een tekst over het verzorgen van egels, omdat je een egel als huisdier wilt. Je wilt dus meer weten over de verzorging van egels.

Slide 6 - Tekstslide

Tekstdoel
De schrijver had ook een doel, toen hij de tekst schreef.
Je begrijpt de tekst beter, als je weet wat het doel is.

Bijvoorbeeld:
Een supermarkt wil chocolade verkopen en schrijft daarom over chocolade in zijn reclamefolder.

Slide 7 - Tekstslide

Je leest een boek, omdat je dit leuk vindt. Dit is een:
A
leesdoel
B
tekstdoel

Slide 8 - Quizvraag

Je typt een appje aan je moeder om te laten weten hoe laat je thuis bent. Dit is een:
A
leesdoel
B
tekstdoel

Slide 9 - Quizvraag

Tekstdoelen
Je leert drie verschillende tekstdoelen.
Informeren: de schrijver wil je iets nieuws vertellen.
Overhalen: de schrijver wil je aansporen om iets te doen.
Amuseren: de schrijver wil je vermaken.

Slide 10 - Tekstslide

Het tekstdoel van een stripboek is meestal:
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Het tekstdoel van je rooster is:
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 12 - Quizvraag

Het tekstdoel van een reclamefolder is:
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 13 - Quizvraag

Tekstsoort
Bij ieder tekstdoel, hoort een tekstsoort. 

Informeren -> informerende tekst
Overhalen -> aansporende tekst
Amuseren -> amuserende tekst

Slide 14 - Tekstslide

Tekstvorm
Onder iedere tekstsoort, vallen verschillende tekstvormen. 


Slide 15 - Tekstslide

Wat is de tekstvorm van een informerende tekst?
A
reclamefolder
B
nieuwsbericht
C
songtekst
D
encyclopedie

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de tekstvorm van een amuserende tekst?
A
poster van een open dag
B
spannend verhaal
C
songtekst
D
encyclopedie

Slide 17 - Quizvraag

Pak je boek op blz. 76

Beantwoord de vragen van opdracht 33 en 34


Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 33 en 34

Opdracht 33

1 Bijvoorbeeld: Ik kan dat niet opschrijven, want ik heb te weinig informatie.

2 Bijvoorbeeld: Ik kan dat niet voorspellen, want ik heb te weinig informatie.


Opdracht 34
1 A Informeren
2 Bijvoorbeeld: De tekst gaat volgens mij over een nieuw soort beker.

Slide 19 - Tekstslide

Pak je boek op blz. 77
Lees de theorie in het gele blok en schrijf op in je klapper:

Verkennend lezen (voor het lezen):
  • Lees de titel
  • Bekijk de afbeelding
  • Lees de eerste zinnen
  • Lees de opvallend gedrukte woorden
  • Kijk naar de bron








Onderwerp:
Waar de tekst over gaat in één of twee woorden.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 35

Lees tekst 10 op pagina 78 verkennend en beantwoord de vragen.

  1. De titel is ... .
  2. Op de afbeelding zie je ... .
  3. De belangrijkste woorden zijn: ... en ... .
  4. De opvallend gedrukte woorden zijn: ... en ... .
  5. De bron is ... .
  6. ...
  7. Ik weet al dat ... .
  8. ...
  9. Mijn voorspelling klopte wel, want ... .
  10. Uniek betekent ... .



Slide 21 - Tekstslide

Nakijken opdracht 35
1 De titel is Cool to school!
2 Op de afbeelding zie je een rugzak.
3 De belangrijkste woorden zijn: schooltas en spandoeken.
4 De opvallend gedrukte woorden zijn: Bestellen en www.baggy-bags.com.
5 De bron is www.sevendays.nl.
6 D Schooltassen
7 Eigen antwoord. 
8 C Overhalen (De schrijver wil graag dat je zo’n rugzak koopt.)
9 Eigen antwoord. 
10 Uniek betekent dat het anders is dan al het andere (er is er maar een van).

Slide 22 - Tekstslide

Ik ken de stappen van verkennend lezen.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
nee, ik snap er niks van

Slide 23 - Quizvraag

Ik kan met de stappen van verkennend lezen het onderwerp van een tekst bepalen;
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
nee, ik snap er niks van

Slide 24 - Quizvraag

Aan het einde van deze les:

- Kun je het leesplan gebruiken.

Slide 25 - Tekstslide

Leesplan
Je krijgt van je docent een leesplan.
Bewaar het in je klapper!

Slide 26 - Tekstslide

Wat betekent voorspellen?

Slide 27 - Open vraag

Opdracht 36 en 37

Lees tekst 11 en 12 op pagina 79 en 80 en beantwoord voor iedere tekst de  vragen.


timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 36 
1 Het onderwerp is een skelet dat echt blijkt te zijn in plaats van nep.
2 Nee, want de tekst geeft informatie over wat er gebeurd is met een skelet op een school in Nieuw-Zeeland.
3 Het tekstdoel is informeren.
4 Eigen antwoord.
5 Een ander woord voor skelet is geraamte.
6 ‘Sloeg de schrik om het hart’ betekent dat iemand heel erg schrikt.
7 Levensecht betekent net echt.
8 Dat komt doordat het lichaam honderd jaar geleden is behandeld met chemische stoffen.


Slide 29 - Tekstslide

Zoek een afbeelding die de inhoud van de tekst goed weergeeft.

Slide 30 - Open vraag

Opdracht 37 
1 Het onderwerp is zonder titel en afbeelding niet te voorspellen.
2 Bijvoorbeeld: Uur ondersteboven in achtbaan, of: Helemaal ondersteboven.
3 Op de tekening zou een achtbaan moeten staan die ondersteboven hangt.
4 Uit een krant of van een nieuwssite (deze tekst komt van www.nos.nl): het is een informatieve tekst en vertelt over een gebeurtenis.

Slide 31 - Tekstslide

Ik kan het leesplan gebruiken.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
nee, ik snap er niks van

Slide 32 - Quizvraag