2H weektaak 9 herhaling koppelwerkwoorden

Grammatica
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen....

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
1. Een zelfstandig werkwoord (zww) vormt alleen of met het(of meerdere) hulpwerkwoord(en) het werkwoordelijk gezegde (wwg).
2. Een koppelwerkwoord (kww)vormt alleen of met het (of meerdere) hulpwerkwoord(en) het naamwoordelijk gezegde (nwg).
  • het koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde
3. Hulpwerkwoorden(hww) staan nooit alleen en vormen de extra werkwoorden in een zin.
Regel: "Bij twee of meer werkwoorden in de zin is de persoonsvorm ALTIJD een hulpwerkwoord (hww)."

Slide 4 - Tekstslide

In een schema

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Peter / gaat / naar Groningen. wwg
  • gaat = zww 
2. Peter / is / naar Groningen / gegaan. wwg
  • is = hww, gegaan = zww 
3. Peter / is / sportief. nwg
  • is = kww 
4. Peter / is / sportief / gebleven. nwg
  • is = hww, gebleven = kww 

Slide 6 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit: werkwoordelijk deel = koppelwerkwoord + hulpwerkwoorden (bij meerdere werkwoorden in de zin)
naamwoordelijk deel = het zinsdeel waaraan het onderwerp gekoppeld wordt (dus het deel dat iets zegt over het onderwerp)

Het verschil tussen het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde is, dat het werkwoordelijk gezegde vertelt wat iemand of iets doet, terwijl het naamwoordelijk gezegde vertelt wat iemand of iets is of wordt


Naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. 

Een van die werkwoorden is dan het
koppelwerkwoord (kww) 


Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat in elk geval een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. 

Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.

Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.


Slide 9 - Tekstslide

De stappen

1. Stel eerst vast of er een koppelwerkwoord in de zin 
   staat.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet,iets is of iets wordt.
3. Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Nova / wil / later / een beroemde pianiste / worden.

1 worden = kww 
2 Nova wil later iets worden, namelijk een beroemde pianiste.
3 Vraag: Wat wil Nova worden? Antwoord: een beroemde pianiste.
4 ng = wil [een beroemde pianiste] worden

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de regel die je toepast om het hww te vinden als er meerdere ww in de zin staan?

Slide 13 - Open vraag

Aan de slag!
Huiswerk
Maak de opdrachten van hoofdstuk 20 uit je boek, namelijk opdracht 1 t/m 8 van blz. 82 t/m 85.

Leerdoelen 
- Ik kan onderscheid maken tussen een 
  werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
- Ik kan zelfstandige werkwoorden, 
  koppel- en hulpwerkwoorden herkennen.

Slide 14 - Tekstslide

Let op!

Koppelwerkwoorden kun je onderling vervangen door andere koppelwerkwoorden, bijvoorbeeld:


Onze hond wordt groot

Onze hond is groot

Onze hond blijft groot



Slide 15 - Tekstslide

Noem de 9 koppelwerkwoorden

Slide 16 - Open vraag

maak de volgende quizvragen
Is er een koppelwerkwoord in de zinnen in de volgende dia's?
Breng de theorie in praktijk en maak de quizvragen. Als er meerdere werkwoorden in een zin zijn, geef dan aan wat het koppelwerkwoord in die zin is.

Slide 17 - Tekstslide

Die ene groene plant met gele strepen is erg giftig.
A
is
B
geen koppelwerkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Mijn vriendin is dit jaar al vijf keer ziek geweest.
A
is
B
is geweest
C
geweest
D
geen koppelwerkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Ik ben de hele dag in bed blijven liggen.
A
ben
B
blijven
C
liggen
D
geen koppelwerkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Wil je wel even rustig blijven?
A
wil
B
blijven
C
geen koppelwerkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Die vraag werd me gisteren ook al drie keer gesteld.
A
werd
B
gesteld
C
geen koppelwerkwoord

Slide 22 - Quizvraag

De musea in Amsterdam blijven een grote bron van inkomsten voor de stad.
A
blijven
B
geen koppelwerkwoord

Slide 23 - Quizvraag

Een dagje uit had me leuk geleken.
A
had
B
geleken
C
geen koppelwerkwoord

Slide 24 - Quizvraag

In die kleren lijk je wel een vogelverschrikker!
A
lijk
B
geen koppelwerkwoord

Slide 25 - Quizvraag