Herhaling ecologie V5

Herhaling ecologie V5
Hoofdstuk 15
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling ecologie V5
Hoofdstuk 15

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In 2020 hadden we naast COVID-19 nog een andere ramp: de Australische bosbranden, waarbij naar schatting 60.000 koala's overleden. Al zouden de populatie koala's weer volledig herstellen qua aantallen; de genetische diversiteit is afgenomen. Van welk proces is dit een voorbeeld?
A
founder effect
B
flessenhalseffect

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij stikstofbinding wordt gasvormige stikstof omgezet in stikstofhoudende mineralen.

Bij welke genummerde pijl is sprake van stikstofbinding?

A
Pijl 1
B
Pijl 2
C
Pijl 3
D
Pijl 4

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als het onweert kan er ook stikstofbinding optreden. In welke stof wordt stikstof gebonden?
A
ureum
B
ammonium
C
nitriet
D
nitraat

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De C/N ratio (verhouding, dus C delen door N) in een strooisellaag kan veranderen. Vier processen zijn: ammonificatie, denitrificatie, nitrificatie en stikstoffixatie. Door welk van deze processen wordt de ratio C/N groter? (I,2p)
A
ammonificatie
B
denitrificatie
C
nitrificatie
D
stikstoffixatie

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om de oorzaak van de verrijking op de eilanden met graslandbegroeiing te achterhalen, is het gehalte aan de stikstofisotoop 15N op verschillende plaatsen gemeten. In lucht is de ratio 15N/14N zeer klein (0,0037). Organismen die hun stikstofverbindingen rechtstreeks opbouwen uit stikstof uit de lucht hebben ook een zeer laag 15N-gehalte in hun weefsels. In de voedselketen stijgt de ratio 15N/14N vervolgens bij elk volgend trofisch niveau. Processen die deel uitmaken van de stikstofkringloop, zijn:

1 denitrificatie, 2 nitrificatie, 3 rotting, 4 biologische stikstoffixatie, 5 fotochemische stikstoffixatie

Door welk of door welke van deze processen komt 15N uit de lucht in de voedselketen terecht?
A
Alleen 1 en 3
B
Alleen 2 en 4
C
Alleen 3 en 5
D
Alleen 4 en 5

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is voor nitrificatie van nitrificerende bacteriën zuurstof nodig? en voor denitrificatie?
A
alleen voor denitrificatie
B
voor zowel nitrificatie als denitrificatie
C
alleen voor nitrificatie
D
geen van beiden

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet belangrijk bij de eilandtheorie?
A
het klimaat op het eiland
B
de afstand van het eiland tot het vasteland
C
de grootte van het eiland
D
het aantal soorten dat leeft op het eiland

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvan is de foto hiernaast een voorbeeld?
A
Populatie
B
Seksuele selectie
C
Genetic drift
D
Eilandtheorie

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee factoren zijn volgens de eilandtheorie het belangrijkste voor de soortenrijkdom in van elkaar geïsoleerde duinvalleien?
A
grootte van de valleien en uitsterven van soorten
B
onderlinge afstand tussen de valleien en grootte van de valleien
C
immigratie van soorten en onderlinge afstand tussen de valleie
D
uitsterven van soorten en immigratie van soorten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een ramp kunnen veel dieren uit een populatie sterven. De genetische diversiteit binnen deze populatie neemt daardoor af. Hoe noemen we dit?
A
Genetic drift
B
Foundereffect
C
Flessenhalseffect
D
Eilandtheorie

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Validiteit betekent dat je meet wat je wilt meten.
A
Dat klopt
B
Dat klopt niet
C
Dat moet ik opzoeken.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van symbiose?
A
Een spin die een vlieg vangt
B
Een bij die nectar uit een bloem haalt
C
Een leeuw die een gazelle vangt
D
Een eekhoorn die een noot vindt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een populatie?
A
Een groep individuen van dezelfde familie
B
Een groep individuen van verschillende soorten
C
Een groep individuen van dezelfde leeftijd
D
Een groep individuen van dezelfde soort

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het trofisch niveau van een plant?
A
Producent
B
Saprotroof
C
Decomponist
D
Consument

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaarheid en validiteit

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Validiteit
De validiteit of geldigheid van een test is de mate waarin de test meet wat hij zou moeten meten.
Bij het onderzoeken van de validiteit wordt gekeken naar de mate waarin de resultaten van een test en het te meten verschijnsel met elkaar overeenkomen. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaar onderzoek
Verander alleen de variabele die je wil meten.
De rest blijft het zelfde.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaar onderzoek
Een betrouwbaar onderzoek moet aan de volgende eisen voldoen:
• De steekproef moet groot genoeg zijn.
• De steekproef moet aselect zijn samengesteld.
• De steekproef moet representatief zijn.
• De steekproef moet nauwkeurig zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaar = onderzoek is reproduceerbaar
Validiteit = het verschijnsel meten wat je beoogt te meten

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op basis van dit cladogram worden drie beweringen gedaan:
1 Lampris immaculatus is de gemeenschappelijke voorouder van alle
koningsvissen.
2 Afstammingslijn 2 is meer verwant met 4 dan met 1.
3 Afstammingslijn 3 is meer verwant met 4 dan met 5.
Noteer de nummers 1, 2 en 3 onder elkaar op je antwoordblad en
schrijf erachter of de betreffende bewering wel of niet juist is.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hiernaast zie je twee verschillende cladogrammen met daarin dezelfde organismen opgenomen.
Geef een mogelijke verklaring voor de verschillen in de cladogrammen.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaarheid in een onderzoek betekent...
A
Het onderzoek is helder over de manier van onderzoek doen, verzamelde gegevens en analyse.
B
In het onderzoek wordt gemeten met helder omschreven standaarden.
C
Herhaling van het onderzoek levert dezelfde resultaten op.
D
Een dwarsdoorsnede van de totale onderzoekspopulatie wordt onderzocht.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor vormen exoten gemakkelijk een plaag in sommige gebieden?
A
Geen predatoren
B
Geen concurrentie
C
Ongebruikt habitat
D
Alle 3 de genoemde opties

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Exoten zijn altijd een probleem voor de natuur
A
Niet waar
B
Waar

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn invasieve exoten?
A
Dier- en plantensoorten die zich buiten hun natuurlijke leefomgeving hebben gevestigd.
B
Uitheemse dier- en plantensoorten van die door mensen gehouden worden.
C
Diersoorten die gehouden worden in bijvoorbeeld een dierentuin.
D
Inheemse dier- en plantensoorten die schade toebrengen aan de natuur.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee verklaringen over exoten zijn:

I: Exoten die zich snel uitbreiden, hebben een smal tolerantiegebied.
II: Exoten die zich snel uitbreiden, hebben weinig natuurlijke vijanden.

Welke verklaring is of welke verklaringen zijn juist?
A
I en II zijn beide onjuist
B
Alleen I is juist
C
I en II zijn beide juist
D
Alleen II is juist

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een soort is een invasieve exoot als deze..
A
...uit het buitenland komt.
B
...uit een ander leefgebied komt en zich in het nieuwe gebied voortplant.
C
...bestaande soorten bejaagt.
D
...uit een ander leefgebied komt en het nieuwe ecosysteem verstoort.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak is
ONJUIST over een exoot?
A
Concurreert voor voedsel en nestelplekken met andere soorten in gebied
B
Komt van nature niet voor in Nederland
C
Kan andere soorten verdringen
D
Heeft geen natuurlijke vijanden

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stambomen (fylogenetische bomen en Cladogrammen)
Verwantschapschema's tussen soorten --> stamboom/fylogenetische 
boom

Verwantschap tussen groepen soorten
 --> cladogram

Splitsing: gemeenschappelijke voorouder


Hoe wordt verwantschap vastgesteld?

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

cladogram
ieder streepje is een mutatie

op de splitsing is een gemeenschappelijke voorouder

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende
cladogrammen (stambomen) geeft weer dat de chimpansee meer verwant is met de mens
dan met de gorilla?
A
stamboom 1
B
stamboom 2
C
stamboom 3
D
geen van deze stambomen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Cladogram
Vb. analoge eigenschappen?

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 8 - Bron 16
  • Welk uniek homoloog kenmerk delen de schildpadden, slangen, hagedissen, krokodillen en vogels volgens dit cladogram? - een gat in de schedel onder de oogkas
  • Hoe heet deze groep in dit cladogram? reptilia
  • Hoeveel clades zie je in het cladogram?12, elk blauw puntje vertegenwoordigt de voorouder met het unieke kenmerk dat de voorouder en de andere dieren in die clade gemeenschappelijk bezitten. Er zijn 12 van die puntjes.
  • Mag je uit dit cladogram de conclusie trekken dat vogels meer verwant zijn aan krokodillen dan aan hagedissen? Licht toe.Ja, want vogels en krokodillen hebben meer gemeenschappelijke unieke homologe kenmerken dan vogels en hagedissen. Of: ja. Want de vogels en krokodillen delen een gemeenschappelijke voorouder die ze niet delen met de hagedissen.

Matrix met eigenschappen
Cladogram
Cladogram maken

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drie nucleotiden uit DNA vormen de code voor de synthese van een aminozuur. Twee methoden om de mate van verwantschap tussen organismen aan te tonen zijn: analyse van de aminozuursamenstelling van cytochroom c en het bepalen van de nucleotidenvolgorde van het gen dat codeert voor cytochroom c.
Een bioloog wil een cladogram maken van enkele vissoorten in een meer. De vissoorten lijken veel op elkaar en hebben zich mogelijk vrij kort geleden uit een gemeenschappelijke voorouder ontwikkeld.
Welke van de twee beschreven methoden kan de bioloog het best gebruiken om een cladogram van deze vissoorten te maken? Leg je antwoord uit.
A
Analyse nucleotide volgorde
B
Analyse aminozuursamenstelling

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

H16
Systeem aarde en de mens

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door welke verstoring in de koolstofkringloop, krijgen we een versterkt broeikaseffect?
A
versnelling van snelle koolstofkringloop
B
versnelling van langzame koolstofkringloop
C
meer sterfte (vorming organische afval)
D
verwering van sedimenten

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit waarom de koolstofkringloop via de houtkachel niet gesloten is.

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Permafrost is de omschrijving:
A
van een specifiek klimaat
B
van de planten die er groeien
C
dat de ondergrond altijd bevroren is
D
van een woord die ik net verzonnen heb

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soms wordt er in de landbouw gebruik gemaakt van groenbemesting. Welke processen/stappen moeten plaatsvinden voordat nitraat uiteindelijk beschikbaar is voor de planten die de boer wil gaan telen?

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige boeren gebruiken groenbemesting (planten met wortelknolletjes uitzaaien en omploegen) voordat ze hun echte gewas uitzetten. Waarom is dit duurzamer dan kunstmest?

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling: Waarom verdwijnt er fosfor uit de 'kringloop'
A
overbemesting
B
verwering
C
uitspoeling
D
A+B+C

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De lithosfeer
A
bestaat uit de buitenmantel en de aardkorst
B
bestaat niet
C
zit onder de asthenosfeer
D
vormt de grens tussen de binnenmantel en buitenmantel

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De lithosfeer bestaat uit continentale en oceanische platen. Welke zin klopt?
A
De continentale korst bestaat uit licht graniet.
B
De oceanische korst bestaat uit licht graniet.
C
De continentale korst bestaat uit zwaar basalt.
D
De oceanische korst bestaat uit licht basalt.

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lithosfeer (aardplaten)

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies