A2 les t.t. & v.t.
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat weet je over de
verleden tijd? Regelmatig
verleden tijd? Regelmatig
Slide 2 - Open vraag
Wat is de juiste vorm van 'werken' voor 'ik'?
A
ik werkte
B
ik gewerkt
C
ik werkend
D
ik werk
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Wat is de verleden tijd van 'rennen'?
A
rende(n)
B
rente(n)
C
gerend
D
rannen
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van 'wassen'?
A
wasde(n)
B
wiessen
C
waste(n)
D
gewassen
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van 'geven'?
A
geef
B
gaf
C
gaven
D
geeft
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van 'zien'?
A
zagen
B
zag
C
ziet
D
zie
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van 'lopen'?
A
loopt
B
liepen
C
loop
D
liep
Slide 9 - Quizvraag
Welke zin is correct in de verleden tijd?
A
Hij wil een boek.
B
Hij wilt een boeken.
C
Hij wilde een boek.
D
Hij wilden boek.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de verleden tijd van 'zijn' voor 'jij'?
A
jij was
B
jij ben
C
jij bent
D
jij zijn
Slide 11 - Quizvraag
Hoe vervoeg je 'koken' voor 'wij'?
A
wij kookte
B
wij kookten
C
wij kokten
D
wij koken
