Taal en spelling groep 4 - thema 7 - week 1

Spelling
We gaan oefenen met het dictee van les 1 en 3.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
We gaan oefenen met het dictee van les 1 en 3.

Slide 1 - Tekstslide

De start van iets noem je ook wel het ...
A
einde
B
begin
C
morgen
D
gisteren

Slide 2 - Quizvraag

Het verkleinwoord van kraam is een klein .........

Slide 3 - Open vraag

Het verkleinwoord van stoel is een klein .........

Slide 4 - Open vraag

Een leeuw is een ... dier.
A
wild
B
klein
C
rustig
D
klein

Slide 5 - Quizvraag

Dit is een ....

Slide 6 - Open vraag

Dit is een ....

Slide 7 - Open vraag

Wij lopen op het .....
A
prettig
B
kracht
C
bliksem
D
magie

Slide 8 - Quizvraag

Als alles zo gaat zoals je wil, dan heb je ....
A
verdriet
B
handen
C
kring
D
geluk

Slide 9 - Quizvraag

Je hersenen zitten in je ....
A
voet
B
arm
C
been
D
hoofd

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van film?

Slide 11 - Open vraag

Een agent heeft .... nodig om iets zeker te weten.
A
bewijs
B
tekeningen
C
patat
D
toetsen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van broer?

Slide 13 - Open vraag

Een ander woord voor een scheet is een ....
A
regen
B
blubber
C
wind
D
koekje

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor normaal?
A
anders
B
hetzelfde
C
woord
D
gewoon

Slide 15 - Quizvraag

Als je op het ijs of de sneeuw loopt, is het ....
A
droog
B
zacht
C
glad
D
eng

Slide 16 - Quizvraag

Op het strand ligt veel ....
A
geld
B
water
C
zand
D
gras

Slide 17 - Quizvraag

Taal 
We gaan oefenen met de onderwerpen van week 1 van thema 7.

Slide 18 - Tekstslide

Welke andere volgorde van de zin is goed?
Mama / loopt / naar huis.
A
loopt / mama / naar huis
B
mama / naar huis / loopt
C
naar huis / mama / loopt

Slide 19 - Quizvraag

Welke andere volgorde van de zin is goed?
Hij / geeft / aan Sil / een leuk boek.
A
geeft / aan Sil / hij / een leuk boek
B
aan Sil / hij / een leuk boek / geeft
C
hij / een leuk boek / geeft / aan Sil
D
aan Sil / geeft / hij / een leuk boek

Slide 20 - Quizvraag

Verander de volgorde van de zin, maak er een vraagzin van:
de meester / verdeelt / de rollen

Slide 21 - Open vraag

De juffen eten een broodje tijdens de lunch in de koffiekamer.
Wie?
A
eten
B
een broodje
C
de juffen
D
lunch

Slide 22 - Quizvraag

De juffen eten een broodje tijdens de lunch in de koffiekamer.
Wat?
A
de juffen
B
tijdens
C
lunch
D
een broodje

Slide 23 - Quizvraag

De juffen eten een broodje tijdens de lunch in de koffiekamer.
Wanneer?
A
de juffen
B
in de koffiekamer
C
tijdens de lunch
D
een broodje

Slide 24 - Quizvraag

De juffen eten een broodje tijdens de lunch in de koffiekamer.
Waar?
A
de juffen
B
in de koffiekamer
C
tijdens de lunch
D
een broodje

Slide 25 - Quizvraag