Les verbes avoir, être, aller

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Tekstslide

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 2 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Il ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 3 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 4 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Tu ________ (avoir)
timer
0:20
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 6 - Quizvraag

Elle ... une fille.
A
es
B
est

Slide 7 - Quizvraag

Je ... Pierre.
A
suis
B
sont

Slide 8 - Quizvraag

Nous ... à l'école.
A
sommes
B
êtes

Slide 9 - Quizvraag

être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
                        sont
                         suis
                sommes
                         êtes
                           est
                            es

Slide 10 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van être in:
elle ________ (être)
A
suis
B
est
C
êtes
D
sommes

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van être:
Marie ________ (être)
A
suis
B
être
C
est
D
es

Slide 12 - Quizvraag

être
Je........(être) malade
A
est
B
vais
C
suis
D
fait

Slide 13 - Quizvraag

le verbe aller
Aller = gaan



ik ga
je vais
jij gaat
tu vas
hij/zij/men gaat
il/elle/on va
wij gaan
nous allons
jullie gaan/ u gaat
vous allez
zij gaan
ils/elles vont

Slide 14 - Tekstslide

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
va
allons
vas
allez
vont
vais

Slide 15 - Sleepvraag

Hij (aller)

Slide 16 - Open vraag

ils ... (aller)

Slide 17 - Open vraag

U gaat

Slide 18 - Open vraag

vertaal:
Zij gaan

Slide 19 - Open vraag

vertaal:
jij gaat

Slide 20 - Open vraag

Vertaal:
Wij gaan praten

Slide 21 - Open vraag

jij gaat houden van

Slide 22 - Open vraag

Je ... les maths.
A
détestes
B
détestez
C
détestent
D
déteste

Slide 23 - Quizvraag