Ma 8/2 - Woordsoorten herhaling

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Taalkundig OntledenBasisschoolGroep 6-8

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Herhalen van woordsoorten
  2. Oefenen met het benoemen van meerdere woordsoorten in een zin
  3. Op papier oefenen met je maatje 

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig Naamwoord
Je kunt er vaak een lidwoord voor zetten. 




symbool ->           

Slide 3 - Tekstslide

Welke zelfstandig naamwoorden herken jij op dit plaatje?

Slide 4 - Woordweb

Lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 



Symbool ->           

Slide 5 - Tekstslide

Zoek de lidwoorden in deze zin:

Pak een potlood uit je tas.
A
een
B
een je
C
je
D
potlood

Slide 6 - Quizvraag

Zoek de lidwoorden in deze zin:

Er zitten pitten in mijn sinaasappel.
A
er
B
mijn
C
deze zin heeft geen lidwoord
D
sinaasappel

Slide 7 - Quizvraag

Zoek de lidwoorden in deze zin:

Die vrouw is echt een deftige dame!
A
die
B
een
C
die een
D
is

Slide 8 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
Meestal  staat het voor een zelfstandig naamwoord.

symbool ->        

Slide 9 - Tekstslide

De onhandige jongen heeft een blauwe 


plek op zijn bovenbeen.

Slide 10 - Sleepvraag

De luie hond houdt niet van lange wandelingen met zijn



 sportieve baasjes. 

Slide 11 - Sleepvraag

Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen,
of er gebeurt iets,
of iemand is iets. 


symbool ->  

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er .... de doos of …het feest 
achter te zetten.


symbool ->  

Slide 13 - Tekstslide

Voorzetsels?

Slide 14 - Woordweb

Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.


symbool ->  

Slide 15 - Tekstslide

Ik ga vrijdag naar de speeltuin.

Wat is het pers. vnw?
A
Ik
B
vrijdag
C
de
D
speeltuin

Slide 16 - Quizvraag

U gaat met hem naar het park.

Hoeveel pers. vnw. staan in deze zin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 17 - Quizvraag

Bijvoegelijk naamwoord
Lidwoord
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Voorzetsel
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 18 - Sleepvraag

Ik ben een harde werker.

Slide 19 - Sleepvraag

De jongen heeft een nieuwe bril.

Slide 20 - Sleepvraag

Kun je voor zilver een lidwoord zetten?

Slide 21 - Sleepvraag

Verwerking
Je maakt het werkblad woordsoorten.
Het werkblad mag je maken samen met je maatje. 

Slide 22 - Tekstslide