vragen maken in de tegenwoordige tijd

Welcome

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome

Slide 1 - Tekstslide

Quizlet
Go to quizlet.live






Slide 2 - Tekstslide

Vragen maken

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Herhalen van werkwoord to be in Present Simple
2. Leren hoe we de vragen en ontkennende zinnen in Present Simple maken

Slide 4 - Tekstslide

to be
Leerdoel je kan vraagzinnen en ontkennende zinnen met to be gebruiken
a. Je weet alle vormen van het werkwoord to be in tegenwoordige tijd
b. Je weet hoe je vraagzinnen en ontkennende zinnen met het werkwoord to be kunt maken.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
Leerdoel je kan vraagzinnen en ontkennende zinnen met do/does gebruiken
a. Je weet waanneer je het hulpwerkwoord do gebruikt
b. Je weet waanneer het hulpwerkwoord does gebruikt
c. Je weet hoe je vraagzinnen en ontkennende zinnen met het hulpwerkwoord to do kunt maken

Slide 6 - Tekstslide

Making Questions with to be or do

Slide 7 - Tekstslide

wil je een vraag maken?
Dan moet je eerst kijken welk 
werkwoord in de zin staat

Slide 8 - Tekstslide

We are at home this afternoon
A
het werkwoord is: we
B
het werkwoord is: home
C
het werkwoord is: are
D
het werkwoord is: this

Slide 9 - Quizvraag

I am late for class
A
het werkwoord is: I
B
het werkwoord is: am
C
het werkwoord is: late
D
het werkwoord is: for

Slide 10 - Quizvraag

Peter is always in time
A
het werkwoord is: is
B
het werkwoord is: always
C
het werkwoord is: in
D
het werkwoord is: time

Slide 11 - Quizvraag

Het werkwoord
             is hier 
  • am
  • are
  • is
Dit is het werkwoord : to Be

Slide 12 - Tekstslide

Als we een vraag maken komt : am / are / is  aan het begin van de zin
  • they are late          are they late?
  • he is 12 years old      Is he 12 years old?
  • I am at home       Am I at home?

Slide 13 - Tekstslide

Soms heb je  zinnen zonder am / are / is
Kijk weer goed wat het werkwoord is

Slide 14 - Tekstslide

they always watch a lot of television
A
het werkwoord is: they
B
het werkwoord is: watch
C
het werkwoord is: a lot of
D
het werkwoord is: always

Slide 15 - Quizvraag

Mary often eats pizza for lunch
A
het werkwoord is: often
B
het werkwoord is: pizza
C
het werkwoord is: eats
D
het werkwoord is: for

Slide 16 - Quizvraag

I go home after my classes
A
het werkwoord is: go
B
het werkwoord is: home
C
het werkwoord is: after
D
het werkwoord is: classes

Slide 17 - Quizvraag

My parents fly to Spain this afternoon
A
het werkwoord is: my parents
B
het werkwoord is: to Spain
C
het werkwoord is: this
D
het werkwoord is: fly

Slide 18 - Quizvraag

Peter really likes cake and ice cream
A
het werkwoord is: really
B
het werkwoord is: cake
C
het werkwoord is: likes
D
het werkwoord is: ice cream

Slide 19 - Quizvraag

de werkwoorden zijn hier :
  • watch
  • eat
  • go
  • fly
  • like
 het werkwoord is dus geen am/ are/ is. Je kunt nu de vraag niet maken door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten.

Slide 20 - Tekstslide

Om de vraag te maken zet je aan het begin van de zin : Do of does
Hoe kies je tussen do of does?

Slide 21 - Tekstslide

I do                                         
you do
he does
she does
it does
we do
you do
they do
         Do          * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         * het onderwerp is meervoud
 
  
Does       * he
                 * she
                 * it
                 * woorden die je in de plek                             kunt zetten van he /she /it

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Sleepvraag

Slide 24 - Sleepvraag

they always watch a lot of television
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 25 - Quizvraag

Mary often eats pizza for lunch
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 26 - Quizvraag

I go home after my classes
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 27 - Quizvraag

My parents fly to Spain this afternoon
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 28 - Quizvraag

Peter really likes cake and ice cream
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 29 - Quizvraag

Dus als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 
Zet je do of does aan het begin van de zin
They eat an apple            Do they eat an apple? 
I sleep a lot         Do I sleep a lot?
We go to Spain          Do we go to Spain? 

Slide 30 - Tekstslide

Zijn we nu klaar?
Nee als je een vraag maakt van zinnen waarin het werkwoord niet am is of are is moet je altijd 2 dingen doen

Slide 31 - Tekstslide

1
zet do of does aan het begin van de zin om de vraag te maken
2
Het werkwoord in de zin zet je terug in de oorspronkelijke vorm : het wordt weer het hele werkwoord

Slide 32 - Tekstslide

2
Mary eats an apple
Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm 
wordt weer : eat
( de s verdwijnt dus)

Slide 33 - Tekstslide

Mary often eats pizza for lunch
A
Do Mary often eat?
B
Does Mary often eat?
C
Do Mary often eats?
D
Does Mary often eats?

Slide 34 - Quizvraag

I go home after my classes
A
Do I often go home
B
do I often goes home
C
does I often go home
D
does I often goes home

Slide 35 - Quizvraag

My parents fly to Spain this afternoon
A
Does my parents fly to Spain?
B
Does my parents flies to Spain?
C
Do my parents fly to Spain?
D
Do my parents flies to Spain?

Slide 36 - Quizvraag

Peter really likes cake and ice cream
A
Does Peter really likes?
B
Does Peter really like?
C
Do Peter really likes?
D
Do Peter really like?

Slide 37 - Quizvraag

maak een goede vraag :
Does he is late for class?

Slide 38 - Open vraag

maak een goede vraag :
Has he a wooden leg?

Slide 39 - Open vraag

Maak een goede vraag:
He writes a letter?

Slide 40 - Open vraag

I understand how to make questions (vragen stellen) in English
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Leerdoelen
Leerdoel je kan vraagzinnen en ontkennende zinnen met do/does gebruiken
a. Je weet waanneer je het hulpwerkwoord do gebruikt
b. Je weet waanneer het hulpwerkwoord does gebruikt
c. Je weet hoe je vraagzinnen en ontkennende zinnen met het hulpwerkwoord to do kunt maken

Slide 42 - Tekstslide

I have reached my goals
Ik heb mijn leerdoelen bereikt
0100

Slide 43 - Poll

BLOOKET
  1. Oefen in Blooket



    www.Blooket.com/play



Slide 44 - Tekstslide