Formuleren - Verwijswoorden (2)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

Verwijswoorden (2)

Leerdoelen

Je leert verwijswoorden op een goede manier gebruiken.

Het vliegtuig die daar vliegt.

Het vliegtuig dat daar vliegt.

Die of dat?

dat > het-woorden

die > de - woorden

Het paard dat daar staat.

De telefoon die zij gekregen heeft.

De hond waarmee ik elke dag door het park loop.

De hond met wie ik elke dag door het park loop.

Met 'wie' of 'waarmee'?

met wie > personen

waarmee > dingen

Jan met wie ik altijd veel lol heb.

De trein waarmee ik altijd naar oma ga.

mensen

op wie

voor wie

tegen wie

naast wie

dingen

waarop

waarvoor

waartegen

waarnaast 

Aan de slag

Nieuw Nederlands online

Hoofstuk 4

Taalverzorging: verwijswoorden (2)