9/10/2025 Verhaalanalyse (bouwstenen personage, ruimte, tijd met videofragmenten)

Fictie
Nederlands 

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Fictie
Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Teksten die onder onder "FICTIE" vallen zijn...
A
... verzonnen of fantasie.
B
... niet verzonnen en echt.
C
... kunnen verzonnen of echt zijn.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is fictie?

A
een krantenartikel
B
het boek 'Spijt' van Carry Slee
C
het dagboek van Anne Frank
D
het weerbericht

Slide 3 - Quizvraag

Fictie

Slide 4 - Woordweb

Fictie = verzonnen verhalen 
KENMERKEN:
  • vanuit een bepaald vertelperspectief
  • over een thema (liefde, oorlog, misdaad, ...) 
  • met een begin en einde
  • in een bepaalde tijd en ruimte  

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je over personages?

Slide 6 - Woordweb

Personages
Personages kun je op drie manieren leren kennen:
  • Door wat ze zeggen en doen;
  • Door wat ze denken en voelen;
  • Door wat anderen over hen zeggen of denken.

Hoofdpersonen leer je vaak op alle drie de manieren kennen, bijfiguren niet.

Slide 7 - Tekstslide

Grondige beschrijving van uiterlijk van personages!

* (1 of meer) hoofdpersonage
          = 'rond' karakter (innerlijk)
           = gevoelens
           = eigenschappen
           = met normen&waarden
                     
Relaties tussen de verschillende personages

* Bij-personages  
          = 'vlak' karakter 
          = tegenstander / helper
          = stereotypes 
          = meer focus op uiterlijk 

Slide 8 - Tekstslide

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Personage 'Forrest Gump'

Slide 11 - Woordweb

Hoofdpersonen
Bijfiguren
Leer je kennen door wat ze denken en voelen
Medespelers en figuranten
Rond karakter
Vlak karakter
Hebben altijd een probleem
Types
Zijn vaak helper / tegenstander

Slide 12 - Sleepvraag

DE VERTELLER / HET VERTEL-perspectief

Slide 13 - Tekstslide

Welke 3 perspectieven zijn er in verhalen (naast een meervoudig perspectief?

Slide 14 - Open vraag

Perspectief en vertelsituaties
  1. ik-perspectief
  2. personaal perspectief
  3. alwetend (autocratisch) perspectief
  4. (soms meerdere perspectieven doorheen verhaal) 

Slide 15 - Tekstslide

Ik-perspectief
= verhaal door ogen van verteller in de ik-vorm;

De lezer 
  • leert de ik-persoon heel goed kennen;
  • komt niet (veel) te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 16 - Tekstslide

Personaal perspectief
= verhaal door de ogen van 1 persoon uit het verhaal geschreven in de hij- of zij-vorm;

De lezer leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 17 - Tekstslide

Alwetend perspectief
= verhaal wordt verteld door iemand die alles weet van alle personages; geschreven in de hij- en zij-vorm;

De lezer 
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 18 - Tekstslide

Meervoudig perspectief
  • Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
  • Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
  • Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)

Slide 19 - Tekstslide

Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
                                                             (Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)

Slide 20 - Tekstslide

Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. En moest aan zijn vriend Toon denken, die vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)

A
Ik-perspectief
B
Personaal-perspectief
C
Alwetend perspectief
D
Het is niet duidelijk

Slide 21 - Quizvraag

Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd?
(Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)
A
Ik-perspectief
B
Personaal-perspectief
C
Alwetend perspectief
D
Het is niet duidelijk

Slide 22 - Quizvraag

Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
(Uit: De avonden – Gerard Reve)
A
Ik-perspectief
B
Personaal-perspectief
C
Alwetend perspectief
D
Het is niet duidelijk

Slide 23 - Quizvraag

'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 24 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?

Een personaal perspectief...
A
... speelt niet mee in het verhaal.
B
... weet alles van elke persoon.
C
...vertelt vanuit 'hij' of 'zij'.
D
...staat in de ik-vorm.

Slide 25 - Quizvraag

Trucs voor grotere 'spanning' verhaal 

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Vermoedens of verwachtingen

- Vertraging

- Uitstellen

- Onverwachte wending

- Informatievoorsprong


Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 26 - Tekstslide

Spanning door RUIMTE?

Slide 27 - Woordweb

Ruimte
  • Waar speelt het verhaal zich allemaal af?
  • Sfeer oproepen
  • Thema ondersteunen
  • Opbouw van het verhaal

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Welk gevoel of sfeer wil de maker oproepen en hoe weet je dat?

Slide 31 - Open vraag

Tijd in literatuur

Slide 32 - Tekstslide

Spanning door TIJD?

Slide 33 - Woordweb

Slide 34 - Video

Leg uit wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.

Slide 35 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met chronologische volgorde?

Slide 36 - Open vraag

Noem 2 manieren waarop een verhaal kan beginnen.

Slide 37 - Open vraag

Noem 2 manieren waarop een verhaal kan eindigen.

Slide 38 - Open vraag

Chronologisch

= in de normale tijdsvolgorde, van vroeger tot nu tot later. 
Niet-chronologisch 

= niet in de normale tijdsvolgorde, met tijdsprongen 

Slide 39 - Tekstslide

Tijdsonderbrekingen 

Flash forward: episode in het verhaal in de toekomst

Flash Back : episode in het verhaal in het verleden 

Vooruitverwijzing: korte verwijzing naar wat komt in het verhaal 

Terugverwijzing: korte verwijzing naar wat in het verleden zich heeft afgespeeld. 

Slide 40 - Tekstslide

Historische tijd
De tijd wanneer het verhaal zich afspeelt. 

De middeleeuwen 
De Tweede Wereldoorlog 
2020 
De toekomst 

Slide 41 - Tekstslide

Verteltijd

Hoe lang lees je? 
  • 15 minuten om een hoofdstuk te lezen.
  • Het boek heeft 236 pagina's.
  • 20 seconden... 
Vertelde tijd 

= Het verhaal speelt zich af tijdens een periode 
  • van 10 jaar
  • 1 dag
  • 5 minuten
  • 2 maand... 

Slide 42 - Tekstslide

VERHAALBEGIN 
Ab ovo (vanaf het ei): het begin bij het begin beginnen 

In medias res: verhaalbegin middenin de gebeurtenissen 

Post rem: het verhaal beginnen met wat als laatste is gebeurd 

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video