Examentraining mavo 4: leesvaardigheid

Examentraining
Leesvaardigheid
 4 TL
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Examentraining
Leesvaardigheid
 4 TL

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerp van een tekst
  • Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdgedachte van de tekst
  • Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  • Bekijk de titel.
  • Lees de eerste alinea.
  • Lees de kernzinnen van de alinea's.
  • Lees het slot.

Slide 3 - Tekstslide

Let op!
  • Op je examen wordt er vaak gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst.
  • Lees de meerkeuzevragen goed. Sommige antwoorden gaan over een gedeelte van de tekst. 

    Slide 4 - Tekstslide

    Schrijfdoelen
    Een schrijver van een tekst heeft altijd een bepaalde bedoeling met zijn tekst.

    Slide 5 - Tekstslide

    Schrijvers hebben altijd een doel met hun tekst. Dat is het schrijfdoel. Welke vier schrijfdoelen kun jij benoemen?

    Slide 6 - Open vraag

    Schrijfdoelen
    • Informeren;
    • Overtuigen;
    • Activeren;
    • Amuseren (vermaken);
    • Instructie geven.

    Slide 7 - Tekstslide

    Wat is het schrijfdoel van nieuwsberichten?
    A
    overhalen
    B
    informeren
    C
    iets leuks vertellen
    D
    een mening geven

    Slide 8 - Quizvraag

    Wat is het schrijfdoel van een artikel?
    A
    Informeren
    B
    Overtuigen
    C
    Amuseren

    Slide 9 - Quizvraag

    Wat is het schrijfdoel bij een betoog?
    A
    Informeren
    B
    Overtuigen
    C
    Opiniëren
    D
    Activeren

    Slide 10 - Quizvraag

    Tekstsoort
    Vaak kun je het doel van een tekst ontdekken door te herkennen wat voor tekstsoort het is.

    Bijvoorbeeld: nieuwsbericht, recept, recensie.

    Slide 11 - Tekstslide


    Tekstsoort
    A
    Uiteenzettende tekst
    B
    Informerende tekst
    C
    Amuserende tekst
    D
    Activerende tekst

    Slide 12 - Quizvraag

    Wat is de tekstsoort?
    A
    Advertentie
    B
    Tabel
    C
    Instructie
    D
    Strip

    Slide 13 - Quizvraag

    Tekstsoort?
    A
    aankondiging
    B
    nieuwsbericht
    C
    artikel
    D
    oproep

    Slide 14 - Quizvraag

    Tekstsoort en doelen
    Nieuwsbericht -> informeren
    Recept -> instructie geven
    Ingezonden brief -> overtuigen
    Reclametekst -> activeren
    Stripverhaal -> amuseren
    Gedicht -> gevoelens oproepen

    Slide 15 - Tekstslide

    Tekstdoelen - alles op een rij
    Informeren
    De schrijver wil informatie geven over iets of nieuws geven.
    Artikel in krant, nieuwsbericht, verslag
    Uitleggen
    De schrijver wil uitleg geven over iets. 
    Recept, gebruiksaanwijzing.
    Mening geven
    De schrijver wil een of meer meningen laten zien, mening vormen
    Artikel in krant of tijdschrift
    Overtuigen
    De schrijver wil de lezer overtuigen. Dus als hij vóór is, wil hij dat de lezer dat ook is na het lezen van de tekst. 
    Beoordeling, betoog, recensie, blog, column
    Amuseren
    De schrijver wil de lezer amuseren (vermaken) of gevoelens oproepen.
    Verhaal, gedicht, blog, strip
    Activeren
    De schrijver wil de lezer aansporen iets te doen. (Goed doel bijvoorbeeld)
    Advertentie, flyer, poster

    Slide 16 - Tekstslide

    Welk tekstdoel past bij een advertentie voor een goed doel? (De schrijver wil dat je gaat doneren)
    A
    Informeren
    B
    Uitleggen
    C
    Activeren
    D
    Amuseren

    Slide 17 - Quizvraag

    Welk tekstdoel past bij een artikel dat in de krant staat? Het artikel gaat over een nieuw hotel op Texel.
    A
    Informeren
    B
    Overtuigen
    C
    Amuseren
    D
    Activeren

    Slide 18 - Quizvraag

    Leesstrategieën
    1. Verkennend
    2. Nauwkeurig
    3. Studerend
    4. Zoekend

    Slide 19 - Tekstslide

    Functie van een afbeelding
    • de foto is bedoeld om aandacht te trekken 
    • is een illustratie bij de tekst 
    • verduidelijkt de tekst 
    • voegt nieuwe informatie toe aan de tekst 
    • licht de naam van de adverteerder toe

    Slide 20 - Tekstslide

    Indeling van een tekst
    Titel
    Inleiding
    Middenstuk - kern van de tekst met deelonderwerpen
    Slot (bevat NOOIT nieuwe informatie)

    Slide 21 - Tekstslide

    Functies van de inleiding
    Inleiding
    • Onderwerp van de tekst introduceren.
    • Aandacht trekken. 
    • de centrale vraag stellen 
    • de mening van de schrijver geven 
    • een samenvatting geven 
    • een voorbeeld geven 
    • één of enkele personen introduceren

    Slide 22 - Tekstslide

    Functies van het slot
    Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
    • Conclusie geven.
    • Samenvatting geven van de tekst.
    • Advies geven.
    • Waarschuwing geven.
    • Oproep doen.

    Slide 23 - Tekstslide

    Signaalwoorden
    • Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
    • Je herkent dan de verbanden van de tekst.

    Slide 24 - Tekstslide

    De signaalwoorden in een instructie zijn de signaalwoorden van een:
    A
    opsomming
    B
    tegenstelling
    C
    lidwoorden
    D
    doel-middel

    Slide 25 - Quizvraag

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
    A
    toch
    B
    ten slotte
    C
    tegenover
    D
    denk aan

    Slide 26 - Quizvraag

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
    A
    integendeel
    B
    echter
    C
    tegenover
    D
    maar

    Slide 27 - Quizvraag

    Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
    A
    en
    B
    ook
    C
    daarna
    D
    tevens

    Slide 28 - Quizvraag

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
    A
    En
    B
    Maar
    C
    Mits
    D
    Dus

    Slide 29 - Quizvraag

    Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor chronologie / 'tijd'?
    A
    eerst
    B
    ten slotte
    C
    daarna
    D
    denk aan

    Slide 30 - Quizvraag

    Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
    A
    omdat
    B
    zoals
    C
    en
    D
    maar

    Slide 31 - Quizvraag

    Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
    A
    eerst
    B
    ten slotte
    C
    daarna
    D
    denk aan

    Slide 32 - Quizvraag

    Signaalwoorden

    Slide 33 - Tekstslide

    Verwijswoorden
    Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

    • Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.

    Slide 34 - Tekstslide

    Oefenen
    • www.eindexamensite.nl 
    • www.examenblad.nl
    • www.examenbundel.nl

    Slide 35 - Tekstslide

    Slide 36 - Link