LJ1 5.2 + 5.3 / LJ2 5.2 over lezen

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 5.2 en 5.3  - LJ2 5.2
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: LJ1 5.2 en 5.3  - LJ2 5.2
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
LJ1: Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 216.

LJ2: Pak je leesboek en ga in stilte lezen

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- Kun je vier manieren noemen waarmee een schrijver zijn verhaal spannend maakt
- kun je gepaard rijm herkennen
- kun je gekruist rijm herkennen

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Tekstslide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Jessica, Gijs, Jochem en Jamie.
Jullie mogen zelfstandig aan het werk. Je maakt opdracht 2 en 3 op blz 216 t/m 218.


De rest doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Tekstslide

Er zijn 4 manieren die een verhaal spannend kunnen maken.

In het verhaal 'Comavirus' is de hoofdpersoon in gevaar?

A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Er zijn 4 manieren die een verhaal spannend kunnen maken.

In het verhaal 'Comavirus' is sprake van uitstel?

A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer de laatste woorden van de regels die na elkaar komen rijmen, noem je dat?
A
Gepaard rijm
B
Gekruist rijm

Slide 7 - Quizvraag

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 2 en 3 op blz 216 t/m 218.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 8 - Tekstslide

Spanning
Veel mensen houden van spannende films, games of verhalen. Maar wat is spanning? Wat maakt een verhaal spannend?

  • De hoofdpersoon is in gevaar. Jij wilt graag weten hoe het verder gaat met hem of met haar en dus lees of kijk je verder.
  • Het verhaal speelt zich af op een bijzondere of enge plek. Bijvoorbeeld in een dichtbegroeid bos, in een leegstaand gebouw of in een donkere trein.
  • Er is een raadsel of een geheim. Je bent benieuwd naar de oplossing en dus lees je door of kijk je verder.
  • Uitstel. De schrijver laat je wachten voordat je ontdekt hoe het zit.



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Had je geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
Dan maken we samen opdracht 2.

Slide 12 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 2 en 3 op blz 216 t/m 218



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

1. Lesopening

LJ2: Pak je boek van Nederlands en open deze op blz 212.

Slide 14 - Tekstslide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- kun je aangeven in welke tijd een verhaal speelt;
- kun je aangeven hoeveel tijd er in een verhaal voorbij gaat;
- kun je het vertelperspectief in een verhaal herkennen;

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 15 - Tekstslide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check.

Slide 16 - Tekstslide

Wat moet je vertellen als je een vraag krijgt over de tijd in je boek?
A
In welke tijd en hoeveel tijd er voorbij gaat
B
In welke tijd het verhaal speelt en waarom
C
Hoeveel tijd er voorbij gaat en waarom
D
Hoe lang je over je boek hebt gedaan.

Slide 17 - Quizvraag

Onder 'ruimte' in een verhaal verstaan we:
A
De inrichting van een huis, kamer, gebouw
B
Zo'n beetje alles: kamer, weer, politieke situatie, een stad ...
C
De bewegingsvrijheid van de personages
D
Het tempo waarin het verhaal verteld wordt

Slide 18 - Quizvraag

Wat is hier GEEN voorbeeld van ruimte in een verhaal?
A
Verveeldheid
B
School
C
Stad
D
Italië

Slide 19 - Quizvraag

Met 'de ruimte'
in een verhaal wordt bedoeld:
A
hoeveel tijd het kost om te lezen.
B
de omgeving waar het plaatsvindt.

Slide 20 - Quizvraag

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 2, 3, 5 en 6 op blz 213 t/m 216.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 21 - Tekstslide

4. Instructie
De tijd waarin een verhaal speelt:

Een verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld aan het begin van de vorige eeuw, in de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Of in het nu, in deze tijd. Spelen de gebeurtenissen in een andere tijd, dan zullen de personen zich op een andere manier gedragen. In de tijd van de middeleeuwen hadden de mensen bijvoorbeeld andere ideeën over het geloof. 

Slide 22 - Tekstslide

Een schrijver kan op verschillende manieren laten zien in welke tijd het verhaal speelt;

1. Door een jaartal te benoemen, bijvoorbeeld boven een hoofdstuk;
2. Door bekende personen van vroeger in het verhaal te laten voorkomen;
3. Door te vertellen over bekende gebeurtenissen uit het verleden;
4. Door te vertellen over gebruiken, gewoontes, voorwerpen, kleding en eten uit de tijd van het verhaal;
5. Door te laten zien hoe de omgeving eruit ziet in de tijd van het verhaal.

 

Slide 23 - Tekstslide

De tijd die in een verhaal voorbij gaat:
In verhalen kan de tijd die voorbij gaat belangrijk zijn. Een verhaal kan gaan over een dag van zeven uur 's morgens tot 's avonds elf uur. De tijd die dan voorbij gaat is dan zestien uur. De schrijver van een verhaal geeft af en toe aanwijzingen over de tijd die voorbij gaat. Hij vertelt bijvoorbeeld of het ochtend is. Hoe laat het is, of het een dag of een week later is, of hij noemt een maand of een leeftijd van een persoon. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Had je geen of 1 vraag goed bij de mini-check -->
Dan maken we samen opdracht 2.

Slide 27 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
LJ1- Je maakt nu zelfstandig opdracht 2 en 3 op blz 216 t/m 218
LJ2 - Je maakt nu zelfstandig opdracht 2, 3, 5 en 6 op blz 213 t/m 216.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen.
timer
1:00

Slide 28 - Tekstslide



 Aan het einde van deze les:
- Kun je vier manieren noemen waarmee een schrijver zijn verhaal spannend maakt
- kun je gepaard rijm herkennen
- kun je gekruist rijm herkennen
Leerdoelen van deze les LJ1
Hoeveel sterren geef je jezelf? 
Minimaal 1 ster, maximaal 5 sterren per doel. 
Ik kan de vier manieren waarmee een schrijver zijn verhaal spannend maakt benoemen. 
Ik kan gepaard rijm herkennen
Ik kan gekruist rijm herkennen

Slide 29 - Sleepvraag



 Aan het einde van deze les:
- kun je aangeven in welke tijd een verhaal speelt?
- kun je aangeven hoeveel tijd er in een verhaal voorbij gaat?
- kun je het vertelperspectief in een verhaal herkennen?
Leerdoelen van deze les LJ2
Hoeveel sterren geef je jezelf? 
Minimaal 1 ster, maximaal 5 sterren per doel. 
Ik kan aangeven in welke tijd een verhaal speelt
Ik kan aangeven hoeveel tijd er in een verhaal voorbij gaat
Ik kan het vertelperspectief in een verhaal herkennen

Slide 30 - Sleepvraag

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Dinsdag 18 april
5.2 + 5.3 opdracht 2 en 3

Huiswerk LJ2: 
Dinsdag 18 april
5.2 opdracht 2, 3, 5 en 6
Toetsen LJ1: 
Geen



Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 31 - Tekstslide