Begrijpend lezen les 7: verwijswoorden

Nederlands
Begrijpend lezen
Les 7
Havo 1
 P2 2022-2023
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Begrijpend lezen
Les 7
Havo 1
 P2 2022-2023

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd ...
... welke functie de titel heeft.
...wat de functie is van de inleiding.
...wat de functie is van het slot.
...hoe een alinea is opgebouwd.


Wie weet het nog?


Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...

... weet je wat verwijswoorden zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
In teksten staan woorden die verwijzen naar andere woorden . Een schrijver gebruikt ze om te voorkomen dat hij dezelfde woorden herhaalt, waardoor een tekst saai wordt.

Verwijswoorden kunnen naar één woord, een groepje woorden of een hele zin  verwijzen.   (antecedent)


Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden
Michelle heeft gisteravond het werkstuk voor aardrijkskunde gemaakt, zodat ze in het weekend naar het strand kan. ('ze' verwijst naar één woord)

Bij een bekende webwinkel heb ik twee nieuwe spellen gekocht, want die waren in de aanbieding. ('die' verwijst naar twee nieuwe spellen)

Mijn neef is Nederlands kampioen judo geworden. Dat vind ik een goede prestatie. ('dat' verwijst naar een hele zin) 

Slide 5 - Tekstslide

Aan de slag!

Pak je boek Op Niveau erbij.
Lees tekst 5: 'Boeken vol hamsterbillen' Blz. 247 en maak de vragen die op de volgende slides staan.

Slide 6 - Tekstslide

1. Waarnaar verwijst 'Ze' in regel 1?

Slide 7 - Open vraag

2. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 11?

Slide 8 - Open vraag

3. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 19?

Slide 9 - Open vraag

4. Waarnaar verwijst 'hij' in regel 22?

Slide 10 - Open vraag

5. Wat is het tekstdoel van deze tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 11 - Quizvraag

6. Wat is de tekstvorm van deze tekst?
A
een affiche
B
een strip
C
een recensie
D
een artikel uit een website

Slide 12 - Quizvraag

7. Hoe begint de schrijver met deze tekst?
A
met het stellen van vragen
B
met een leuk verhaaltje
C
met een introductie van het onderwerp
D
met een grap

Slide 13 - Quizvraag

8. Is de onderstaande zin een hoofdzaak of een bijzaak: 'Vooral de mannetjes zijn populair'
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 14 - Quizvraag

9. Is de onderstaande zin een hoofdzaak of een bijzaak: 'Hun achterwerken zijn ronder en groter en dus nóg schattiger dan die van vrouwtjes'
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 15 - Quizvraag

10. Is de onderstaande zin een hoofdzaak of een bijzaak: 'Ik kan gewoon niet stoppen met glimlachen als ik ze zie'
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 16 - Quizvraag

11. Hoe sluit de schrijver de tekst af?
A
met nieuwe info
B
met een samenvatting
C
met een conclusie
D
met een advies

Slide 17 - Quizvraag

Extra oefenen
Lees in Op Niveau tekst 9: 'Mooi instrument' (bldz. 252)

Slide 18 - Tekstslide

1. Waar komt deze tekst vandaan? Wat is de bron?
A
uit een jeugdkrant
B
uit een website
C
vanuit een folder
D
uit een boek

Slide 19 - Quizvraag

2. Wat betekent 'genialiteit'
A
genderneutraal
B
domheid
C
grote intelligentie
D
geleerde

Slide 20 - Quizvraag

3. Waarnaar verwijst het dikgedrukte woord 'ze' in regel 7?

Slide 21 - Open vraag

4. Waarnaar verwijst het vetgedrukte woord 'dat' in regel 16?

Slide 22 - Open vraag

5. Waarnaar verwijst 'die' in regel 17?

Slide 23 - Open vraag

6. Waarnaar verwijst 'hen' in regel 35?

Slide 24 - Open vraag

7. Is de onderstaande zin een hoofdzaak of een bijzaak: 'Zelf speel ik met veel plezier blokfluit' (alinea 2)
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 25 - Quizvraag

8. Is de onderstaande zin een hoofdzaak of een bijzaak: 'De blokfluit is een prachtig, puur instrument dat heel mooie klanken teweeg kan brengen.' (alinea 2)
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 26 - Quizvraag

9. Is de onderstaande zin een hoofdzaak of een bijzaak: 'Een blokfluit kan veel meer en het is ook veel leuker om er ingewikkelde dingen op te spelen.' (alinea 3)
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 27 - Quizvraag

10. Schrijf de hoofdgedachte van deze tekst op.

Slide 28 - Open vraag

11. Wat is het tekstdoel van deze tekst?

Slide 29 - Open vraag

12. Wat is het tekstsoort van deze tekst?

Slide 30 - Open vraag