Recap and practice Unit 1 - 1HVb

SO Unit 1 
- Vocabulary (vocabulaire)
- Expressions (uitdrukkingen)
- Grammar (grammatica)
* Personal pronouns (persoonlijke voornaamwoorden)
 * Possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)
 * a / an (= een)
 * to be / to have (werkwoorden zijn en hebben)

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

SO Unit 1 
- Vocabulary (vocabulaire)
- Expressions (uitdrukkingen)
- Grammar (grammatica)
* Personal pronouns (persoonlijke voornaamwoorden)
 * Possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)
 * a / an (= een)
 * to be / to have (werkwoorden zijn en hebben)

Slide 1 - Tekstslide

paragraph

Slide 2 - Open vraag

to do homework

Slide 3 - Open vraag

secondary school

Slide 4 - Open vraag

twins

Slide 5 - Open vraag

moustache

Slide 6 - Open vraag

beugel

Slide 7 - Open vraag

Australië

Slide 8 - Open vraag

verkiezing

Slide 9 - Open vraag

grootouders

Slide 10 - Open vraag

aardrijkskunde

Slide 11 - Open vraag

Personal pronouns (persoonlijke voornaamwoorden)
Onderwerpsvorm
Voorwerpsvorm
ik
I (altijd een hoofdletter!)
me
jij
you
you
hij/zij/het
he/ she / it
him / her / it
wij
we
us
jullie 
you
you
zij
they
them

Slide 12 - Tekstslide

Do you know Harry? No, I don't know ____ .

Slide 13 - Open vraag

I’ve got a letter from my new school. My dad gave it to ____ .

Slide 14 - Open vraag

My computer broke down; ___
doesn’t work anymore.

Slide 15 - Open vraag

Possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden)
met zelfstandig nmw
zonder zelfstandig nmw
my
mine
your
yours
his / her / its
his / hers / 
our
ours
your
yours
their
theirs

Slide 16 - Tekstslide

They have better school lunches. I'd rather eat ____ .

Slide 17 - Open vraag

The woman over there is ___ new English teacher.

Slide 18 - Open vraag

Are these books ____ ?

Slide 19 - Open vraag

a / an (= een)
an --> gebruik je als het volgende woord met een klinkerklank begint. 
a --> voor alle ander woorden
an apple
an hour (‘auwer’)
an FBI man (‘evbiejaj men’)
maar dus niet bij: a euro (‘joerooh’)

Slide 20 - Tekstslide

Correct or incorrect?
I have an dog. 

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 21 - Tekstslide

Correct or incorrect?
Amsterdam has a university. 

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 22 - Tekstslide

Correct or incorrect?
We've got an exciting week ahead of us!

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 23 - Tekstslide

Correct or incorrect?
He has got an ugly uniform. 

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 24 - Tekstslide

Werkwoord zijn = to be
+
-
?
I am / I'm
I am not / I'm not
Am I ...?
you are / you're
you are not / you aren't
Are you ....?
he is / he's
she is / she's
it is / it's 
he is not / he isn't
she is not / she isn't
it is not / it isn't
Is he ....?
Is she ...?
Is it ....?
we are / we're
you are / you're
they are / they're
we are not / we aren't
you are not / you aren't
they are not / they aren't
Are we ...?
Are you ...?
Are they ....?

Slide 25 - Tekstslide

Werkwoord to have got = hebben
Bij alle personen (behalve hij/zij/het) dus ik heb/jij hebt/wij+jullie+zij hebben = 
I have got a book. (I've got a book)

Have I got a book?

I have not got a book. (I haven't got a book)


Slide 26 - Tekstslide

Werkwoord to have got = hebben
Bij he / she / it: 
She has got a cat. (She's got a cat)

Has she got a cat? 

She has not got a cat. (She hasn't got a cat)


Slide 27 - Tekstslide

Correct or incorrect?
He have got many friends. 

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 28 - Tekstslide

Correct or incorrect?
He isn't my brother.

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 29 - Tekstslide

Correct or incorrect?
Are you nervous for the test?

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 30 - Tekstslide

Correct or incorrect?
Has she got a dog?

Green card = correct
Red card = incorrect

3 - 2 - 1 

Slide 31 - Tekstslide