26-28 mei grammatica zinsdelen hv1a

26-28 mei grammatica zinsdelen hv1a
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

26-28 mei grammatica zinsdelen hv1a

Slide 1 - Tekstslide

Welkom hv1a!
Ga lekker zitten en pak: 

 - je leesboek
 - je leerwerkboek
 - krantenartikel
 - je laptop
  
 












maandag 30 september 2024
maandag 26 mei 2025

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:
  • kun je het onderwerp (ow) in een zin op twee manieren vinden.
  • kun je uitleggen wat het werkwoordelijk gezegde (wg) is

Planning van deze les:

  • nabespreken huiswerk voor vandaag 
  • uitleg over §5 Werkwoordelijk gezegde
  • kort bespreken toets ww-spelling
  • lezen in je leesboek - 10 minuten

Slide 3 - Tekstslide

Taalvoutje
Deze tekst heeft veel foutjes.
Er mist een werkwoord, welke?


Slide 4 - Tekstslide

Correcte tekst
Er heerst diarree
Wees alert op hygiëne

Beste ouder(s)/verzorger(s),

Graag informeren wij jullie over het volgende.
Er is een grote hoeveelheid kinderen die last heeft van diarree. Dit gaat ook gepaard met koorts.
Verdere informatie over de symptomen en eventuele handelingen ter bestrijding vindt u op de A4'tjes die op de deuren hangen in het kinderdagverblijf.

Slide 5 - Tekstslide

IEDER GROEPJE WOORDEN GEEFT ANTWOORD OP VRAGEN!

Vanmiddag / de boom in de tuin / omhakken / gaat / mijn vader.
De fiets / gerepareerd / heeft / Jan / voor mij.
Elise / vijf euro / Sven / in de klas / gegeven / had / vanochtend

Slide 6 - Tekstslide

Cursus 5 grammatica zinsdelen
Komende weken doen we alle oneven paragrafen van cursus 5 Grammatica, de paragrafen met ZD:

§1 ZD Persoonsvorm (pv) en zinsdelen (zd) - woensdag 21 mei behandeld
§3 ZD Onderwerp (ow) - donderdag 22 mei behandeld
§5 ZD Werkwoordelijke gezegde (wg)  vandaag
§7  ZD Lijdend voorwerp (lv)
§9 ZD Meewerkend voorwerp (mv)
§11 ZD Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Het is s.o. is verplaatst naar maandag 11 juni. Telt twee keer.

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk voor vandaag:
  • Opdracht 1 en 2, 3 en 4 van §3 Onderwerp (Cursus 5 Grammatica ZD) afmaken.
  • Tel hoe vaak de persoonsvorm (pv) op de voorkant van het krantenartikel over schuurbrand voorkomt en neem dat mee.

Slide 8 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (wg)
Het werkwoordelijk gezegde (wg):
 - vertelt wat het onderwerp doet of overkomt;
 - bestaat uit alle werkwoorden in de zin:  de persoonsvorm  en andere werkwoorden (als die er zijn);

Bijna elke zin heeft een onderwerp (ow). Wat zijn de twee manieren om het ow in een zin te vinden?
De leerlingen fietsen voor buitengym naar het sportcomplex van KSV.
  1. vraagproef - zoek de pv en verdeel de zin in delen
    Vraag dan: wie/wat + pv?  Wie fietsen? De leerlingen
  2. getalsproef = zoek de pv en verdeel de zin in delen
    Verander de pv van getal, dus van enkelvoud naar meervoud of andersom. De leerling fietst
    Het zinsdeel dat mee verandert is het onderwerp. 

Slide 9 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (wg)
Wat is het werkwoordelijk gezegde bij deze zinnen?
Liz nodigt de hele klas uit voor haar verjaardagsfeest.
  • wg= nodigt uit. Hele werkwoord = uitnodigen, die bestaat uit meerdere delen en die horen allen bij het wg.

De trein komt over een kwartier aan in Heerhugowaard.
  • wg = komt aan. Hele werkwoord= aankomen

  • Woorden zoals uitnodigen en aankomen noem je scheidbare werkwoorden. Alle delen horen bij het wg.











Slide 10 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (wg)
Als het onderwerp in de zin een vraagwoord is (bijvoorbeeld wie of wat), kun je de vraag wie /wat + pv niet beantwoorden. 
Bijvoorbeeld: Wie heeft vanochtend de hond uitgelaten?

Vervang het vraagwoord wie dan door een mogelijk antwoord. 
Bijvoorbeeld: Mijn vader heeft vanochtend de hond uitgelaten.
  • ow = mijn vader. 
  • In oorspronkelijk zin: ow = wie



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (wg), samengevat:

Het werkwoordelijk gezegde (wg):
 - vertelt wat het onderwerp doet of overkomt;
 - bestaat uit alle werkwoorden in de zin - de pv en andere werkwoorden (als die er zijn).
 - Vervang een vraagzin door een mogelijk antwoord om het ow te vinden
-  onder het wg vallen alle delen van scheidbare werkwoorden
 - onder het wg vallen ook werkwoorden met te en aan het


Slide 14 - Tekstslide

Evaluatie
  • Je kunt op twee manieren het onderwerp in een zin vinden. 
  • Je kunt uitleggen wat het werkwoordelijk gezegde (wwg) is.

Volgende les woensdag 28 mei:
  • We gaan verder met §7 Lijdend voorwerp
  • Huiswerk: opdracht 1 t/m 6 van §5 Werkwoordelijk gezegde maken.
 

Slide 15 - Tekstslide

lesplan woe 28 mei
quiz over wg, ow en pv
uitleg lv
krantenartikel bespreken + samengestelde zinnen
lezen, min. 10 minuten!


Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:
  • kun je het onderwerp (ow) in een zin op twee manieren vinden.
  • kun je uitleggen wat het werkwoordelijk gezegde (wg) is

Planning van deze les:

  • Taalvoutje
  • uitleg over §7 Lijdend voorwerp (lv)
  • quiz over wg en lv
  • kort bespreken huiswerk
  • lezen in je leesboek - 10 minuten

Slide 17 - Tekstslide

Taalvoutje
Deze tekst heeft veel foutjes.
Er mist een werkwoord, welke?


Slide 18 - Tekstslide

Correcte tekst
Er heerst diarree
Wees alert op hygiëne

Beste ouder(s)/verzorger(s),

Graag informeren wij jullie over het volgende.
Er is een grote hoeveelheid kinderen die last heeft van diarree. Dit gaat ook gepaard met koorts.
Verdere informatie over de symptomen en eventuele handelingen ter bestrijding vindt u op de A4'tjes die op de deuren hangen in het kinderdagverblijf.

Slide 19 - Tekstslide

Cursus 5 grammatica zinsdelen
Komende weken doen we alle oneven paragrafen van cursus 5 Grammatica, de paragrafen met ZD:

§1 ZD Persoonsvorm (pv) en zinsdelen (zd) - woensdag 21 mei behandeld
§3 ZD Onderwerp (ow) - donderdag 22 mei behandeld
§5 ZD Werkwoordelijke gezegde (wg)  maandag 26 mei behandeld
§7  ZD Lijdend voorwerp (lv) - vandaag uitleg en ermee aan de slag!
§9 ZD Meewerkend voorwerp (mv)
§11 ZD Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Je krijgt een s.o. op maandag 11 juni. Telt twee keer.

Slide 20 - Tekstslide

Herhaling §5 Werkwoordelijk gezegde (wg)

Het werkwoordelijk gezegde (wg):
  •  vertelt wat het onderwerp doet of overkomt
  •  bestaat uit alle werkwoorden in de zin - de pv en andere werkwoorden (als die er zijn).
  • Een wg kan uit één werkwoord bestaan of meerdere werkwoorden.
  •  Onder het wg vallen alle delen van scheidbare werkwoorden. 
    Bijvoorbeeld: Mijn vader laat altijd 's avonds de hond uit. Hele ww = uitlaten, pv= laat, wg = laat uit
                             Gisteren kwam ik in de supermarkt mijn neef tegen. Hele ww= tegenkomen, pv = kwam,
                             wg = kwam tegen
  •  Onder het wg vallen ook werkwoorden met te en aan het.  
    Bijvoorbeeld: Kim is de hele dag aan het koken voor haar hele familie. pv= is, wg= is aan het koken
                             
    Ze zitten samen aan tafel een spelletje te spelen.  pv= zaten, wg= zaten te spelen


Slide 21 - Tekstslide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE (wg) - vervolg
Als het onderwerp in de zin een vraagwoord is (bijvoorbeeld wie of wat), kun je de vraag wie /wat + pv niet beantwoorden. 
Bijvoorbeeld: Wie heeft vanochtend de hond uitgelaten?

Vervang het vraagwoord wie dan door een mogelijk antwoord. 
Bijvoorbeeld: Mijn vader heeft vanochtend de hond uitgelaten.
  • ow = mijn vader. 
  • In oorspronkelijk zin: ow = wie



Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

§7 Lijdend voorwerp (lv)
Zo vind je het lijdend voorwerp
Bekijk de zin Op de markt heeft Ricardo een warme winterjas gekocht.
  1.  Zoek de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen.
  2. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
  3. Stel de vraag Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    Vraag: .... Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp. lv = ...........

Let op: 
  • het lijdend voorwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, bij, in, langs, met, naast, onder, op, enz.).
  • Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp.  Bijvoorbeeld: Vandaag ga ik winkelen met mijn moeder. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Zinsdeel dat meestal aangeeft wie/wat iets overkomt
B
Zinsdeel dat aangeeft wie/wat iets doet
C
Zinsdeel die een plaats of tijd aangeeft

Slide 26 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
wie/wat +pv
B
wie/wat + wg
C
wie/wat + ow + wg

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Mijn buurman laat zijn hond
altijd in de avond uit
A
laat
B
laat uit
C
mijn buurman
D
zijn hond

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan natuurlijk prima het werkwoordelijk gezegde benoemen'.
A
kan natuurlijk benoemen
B
kan prima benoemen
C
kan natuurlijk prima benoemen
D
kan benoemen

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 30 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde valt onder...
A
zinsdelen
B
woordsoorten

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De persoonsvorm en de andere werkwoorden uit de zin.
B
Een werkwoordelijke uitdrukking
C
Een spreekwoord
D
Alle werkwoorden uit de zin, behalve de persoonsvorm.

Slide 32 - Quizvraag

Bij een werkwoordelijk gezegde
A
is iemand iets.
B
doet iemand iets.
C
wordt iemand iets.

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een werkwoordelijk gezegde?
A
Het woord dat voorop komt wanneer je de zin vragend maakt.
B
Het woord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet.
C
Alle werkwoorden die in de zin staan.
D
Het antwoord op de vraag: wie of wat?

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerk voor vandaag:
  1. Opdracht 1 t/m 6 van §5 Werkwoordelijk gezegde maken.
  2. Krantenartikel met aantal keer de pv door jou onderstreept - laat dit zien in deze les. Complimenten voor de leerlingen die het maandag al af hadden. Die hebben voorrang op het winnen van iets lekkers. 

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag 
WAT        Onderstreep of markeer de pv in de zinnen op de                                                                       voorkant van het krantenartikel (zie afbeelding). 
HOE        Zoek de pv met de vraagproef, tijdproef of getalproef
                 Overleg zachtjes met elkaar
HULP     Theorie Nieuw Nederlands, blz. 204
TIJD       5 minuten, daarna inleveren
KLAAR? Maak opdrachten 1 en 2 van §1 persoonsvorm en
                zinsdelen 

timer
5:00

Slide 36 - Tekstslide

Evaluatie
  • Je kunt uitleggen wat het werkwoordelijk gezegde (wwg) is.
  • Je kunt het lijdend voorwerp in een zin vinden met de vraag: wie/wat + ow +wg

Volgende les maandag 2 juni:
  • We gaan verder met §9 Meewerkend voorwerp
  • Huiswerk: opdracht 2, 3 en 6 van §7 Lijdend voorwerp (cursus 5 grammatica) maken.
 

Slide 37 - Tekstslide