ha1g grammatica zd 27 maart

ha1g 27 maart
Pak je spullen: leesboek, pen, lesboek, schrift

Vandaag: herhalen en grammatica en maken van een oefentoets
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

ha1g 27 maart
Pak je spullen: leesboek, pen, lesboek, schrift

Vandaag: herhalen en grammatica en maken van een oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stil Lezen
timer
10:00
 boek lezen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

grammatica: ontleden zinsdelen
  1. Zoek de persoonsvorm (pv) = werkwoord dat verandert bij wijziging van getal (mv-ev) of tijd (tt-vt)
  2. Verdeel de zin in zinsdelen (alles voor de pv= 1 zinsdeel), husselen: alle woorden/woordgroepen die voor de pv kunnen = zinsdeel
  3.  Zoek het onderwerp:  wie (of wat) + pv?
  4. Zoek het werkwoordelijk gezegde (wg): alle werkwoorden in de zin
    Let op scheidbare werkwoorden: 
    Ik ruim de kamer vandaag op - opruimen = 1 werkwoord, dus 'op' = wg
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lv): wie (of wat) + wg + ow? LV begint nooit met een voorzetsel!
  6. Zoek het meewerkend voorwerp (mw): aan wie + wg + ow + lv? Je kunt 'aan' weglaten of toevoegen.
  7. Zoek de bijwoordelijke bepalingen: plaats, tijd, reden (wanneer, waar, hoe, waardoor......, behalve wat of wie). Ook vraagwoorden (wanneer, hoe, waar enz.) zijn bwb.
    In een zin kunnen geen/één/meerdere bwb zitten.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Alle leerlingen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
Alle leerlingen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm:
Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
A
Door een vraagzin te maken
B
Door zo maar wat strepen te zetten
C
Door stukjes voor de pv te zetten
D
Zinsdelen? Nooit van gehoord

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Zijn zakgeld / geeft / Robert / altijd / veel te snel / uit.
B
Zijn / zakgeld / geeft / Robert / altijd / veel te snel / uit.
C
Zijn zakgeld / geeft / Robert / altijd veel te snel / uit.
D
Zijn zakgeld / geeft / Robert / altijd / veel te snel uit.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verdeling in zinsdelen is goed?
A
Vanmorgen heb / ik / de wekker / gehoord.
B
Vanmorgen / heb / ik de wekker / gehoord.
C
Vanmorgen / heb / ik / de wekker / gehoord.
D
Vanmorgen / heb / ik de wekker gehoord.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoordelijk gezegde is ...
A
alle ww in de zin, behalve de pv
B
alle ww in de zin, dus ook de pv
C
een uitdrukking
D
het voltooid deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij steekt een lucifer aan.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
steekt
B
hij steekt
C
steekt aan
D
steekt lucifer

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie / Wat + wg
B
Wie / Waar + onderwerp
C
Wie / Wat + persoonsvorm
D
Wie / Wanneer + persoonsvorm

Slide 12 - Quizvraag

Het onderwerp: Wie of wat + persoonsvorm

Dit is in de grammatica lessen aan de orde geweest. Het maakt dat leerlingen gaan zien of zinnen in het enkelvoud of in het meervoud staan.
Wat is het onderwerp?
Jullie krijgen volgende week een toets over grammatica.
A
krijgen
B
volgende week
C
een toets
D
jullie

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas ha1g leert het lijdend voorwerp te vinden.
A
Klas ha1g
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
te vinden

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + o?
D
Wie /wat + wg + o?

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Het meewerkend voorwerp ...
A
ondergaat iets
B
is de ontvanger (aan wie/voor wie)

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?

De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De docent
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een meewerkend voorwerp
A
staat in elke zin
B
moet altijd aan/voor bevatten
C
staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of geven
D
"ondergaat'' wat het onderwerp doet

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie + wg + ow + lv
B
wie/wat + wg + onderwerp
C
is altijd een voorwerp

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De bijwoordelijke bepaling....
A
Geeft antwoord op vragen zoals: Waar ?Wanneer? Hoe?
B
Geeft geen duidelijke handeling weer.
C
Is alles wat overblijft in de zin, een soort prullenbak.
D
Ondergaat de handeling van het onderwerp.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan, maar het kan ook zo zijn dat er geen bijwoordelijke bepaling in de zin staat.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is (zijn) de bijwoordelijke bepaling(en)?

Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

grammatica: ontleden zinsdelen
  1. Zoek de persoonsvorm (pv) = werkwoord dat verandert bij wijziging van getal (mv-ev) of tijd (tt-vt)
  2. Verdeel de zin in zinsdelen (alles voor de pv= 1 zinsdeel), husselen: alle woorden/woordgroepen die voor de pv kunnen = zinsdeel
  3.  Zoek het onderwerp:  wie (of wat) + pv?
  4. Zoek het werkwoordelijk gezegde (wg): alle werkwoorden in de zin
    Let op scheidbare werkwoorden: 
    Ik ruim de kamer vandaag op - opruimen = 1 werkwoord, dus 'op' = wg
  5. Zoek het lijdend voorwerp (lv): wie (of wat) + wg + ow? LV begint nooit met een voorzetsel!
  6. Zoek het meewerkend voorwerp (mw): aan wie + wg + ow + lv? Je kunt 'aan' weglaten of toevoegen.
  7. Zoek de bijwoordelijke bepalingen: plaats, tijd, reden (wanneer, waar, hoe, waardoor......, behalve wat of wie). Ook vraagwoorden (wanneer, hoe, waar enz.) zijn bwb.
    In een zin kunnen geen/één/meerdere bwb zitten.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je maakt de oefentoets.
Als je klaar bent, ga je lezen.
Iedereen klaar? Dan ga je met het nakijkblad nakijken.

Ga na waarin je nog fouten maakt, daar ga je in de digitale methode mee aan de slag.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies