M4: oefenen met naamvallen + pers.vnw.

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Welke voorzetsels horen bij de 3e naamval?
A
durch für ohne um
B
aus bei durch in
C
aus seit von zu
D
auf über von um

Slide 3 - Quizvraag

Welke voorzetsels horen bij de 4e naamval?
A
durch für ohne um
B
aus bei durch in
C
aus seit von zu
D
auf über von um

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vind je de 3e naamval zonder voorzetsel?
A
hij
B
hem
C
hen
D
aan hem

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je de 4e naamval zonder voorzetsel?
A
hij
B
hem
C
hen
D
aan hem

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
Hij/hem regel toepassen en dan voorzetsel zoeken
B
Voorzetsel zoeken en dan ontleden
C
Eerst voorzetsel zoeken, dan hij/hem regel toepassen
D
Ontleden en daarna hij/hem regel toepassen

Slide 7 - Quizvraag

Wir laufen durch... (een) Wald (M).
A
einen
B
den
C
einem
D
einer

Slide 8 - Quizvraag

... (de) Zucker (M) steht auf dem Tisch.
A
der
B
einer
C
den
D
dem

Slide 9 - Quizvraag

Ich esse heute mit ... (mijn) Bruder.
A
deinem
B
meinen
C
meiner
D
meinem

Slide 10 - Quizvraag

Er kauft ... (een) Hund (M).
A
den
B
einer
C
einen
D
einem

Slide 11 - Quizvraag

... (jouw) Schwester bekommt eine neue Tasche.
A
dir
B
die
C
deiner
D
deine

Slide 12 - Quizvraag

... (welke) Schule gefällt dir am meisten?
A
welche
B
diese
C
jede
D
welcher

Slide 13 - Quizvraag

Ich gebe ... (de) Mann eine Hand.
A
den
B
dem
C
der
D
einem

Slide 14 - Quizvraag

... (de) neue Tasche gefällt mir!
A
der
B
eine
C
die
D
den

Slide 15 - Quizvraag

Ich sehe ... (een) Mann.
A
den
B
einer
C
einen
D
ein

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann schenkt d... Kind ein Kaugummi.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, dem Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 17 - Quizvraag

Sind die Blumen für ... (mijn) Mutter?
A
mir
B
meine
C
meinen
D
meiner

Slide 18 - Quizvraag

dem
der
einem
der
... (de) Mann ist nett.
Ich komme aus ... (het) Haus.
Seit ... (een) Jahr bin ich verheiratet.
Ich gebe ... (de) Frau eine Hand.

Slide 19 - Sleepvraag

Slide 20 - Tekstslide

Ich gehe zu... (jou).
A
dir
B
dich
C
mir
D
ihm

Slide 21 - Quizvraag

Gibst du ... (mij) bitte den Kaffee?
A
mein
B
mich
C
mir
D
ich

Slide 22 - Quizvraag

Kannst du ... (mij) sehen?
A
mir
B
dich
C
mich
D
ihn

Slide 23 - Quizvraag

Kann ich bei ... (jou) übernachten?
A
dich
B
dir
C
mir
D
dein

Slide 24 - Quizvraag

... (jullie) geht in die Schule
A
euch
B
sie
C
ihr
D
ihnen

Slide 25 - Quizvraag

Mit ... (hem) ist alles viel schöner.
A
ihn
B
ihm
C
er
D
dir

Slide 26 - Quizvraag

ihr
euch
Ihnen
uns
du
mit... (haar)
bei ... (jullie)
nach (U)
zu ... (ons)
(jij) ... gehst

Slide 27 - Sleepvraag

(hij) gaat...
zu ... (haar)
A
er - ihr
B
ihr - ihm
C
ihm - ihr
D
er- sie

Slide 28 - Quizvraag

(U) ... sind
bei ... (hen)
A
Sie- euch
B
sie- Ihnen
C
sie- ihm
D
Sie- ihnen

Slide 29 - Quizvraag

Bleibst du bei ... (mij) oder gehst du zu ... (hem)?
A
mir- ihm
B
mich- ihn
C
mir - er
D
mich - ihm

Slide 30 - Quizvraag

Fertig! :-)

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Maken: 3.4 - lesen D / 3.6 - schreiben B+D
Huiswerk

Slide 33 - Tekstslide

Ik geef Sandra een cadeau.
Ich gebe Sandra einen Geschenk

Slide 34 - Tekstslide

Ich
Du
Er/es/sie
wir
ihr 
Sie/sie
Meewerkend Voorwerp
Lijdend voorwerp
mir
dir
ihnen/ihr/ihm
uns
euch
Ihnen/Ihnen
mich
dich
ihn/sie/es
uns
euch
Sie/sie

Slide 35 - Tekstslide

3.3  horen - B/C/D

Slide 36 - Tekstslide