H13: bijvoeglijk naamwoord

Nederlands
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdracht nakijken
  3. Terugblik vorige les
  4. Bijvoeglijke naamwoorden H13
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Meervouden
A
lomperiken
B
lomperikken

Slide 4 - Quizvraag

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 5 - Quizvraag

Meervoud
A
caloriën
B
calorieën

Slide 6 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 7 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van technologie?
A
technologies
B
technologieën
C
technologiën
D
technologieeën

Slide 8 - Quizvraag

Sleep de woorden in het blauwe vakje naar de juiste meervoudsvorm!
auto
programma
computer
draak
excursie
cello
hotel
klinker
lokaal
opa
manier
menu
muzikant
opa
pyjama
's
en
s

Slide 9 - Sleepvraag

Ik weet hoe ik meervoudsvormen moet spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Engelse werkwoorden

Hij ... (timen - vt).
A
Hij timde.
B
Hij timdde.
C
Hij timete.
D
Hij timede.

Slide 11 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Ik heb (paintballen)
A
gepaintbald.
B
gepaintballd.
C
gepaintballt.
D
gepaintbalt.

Slide 12 - Quizvraag

(Engelse werkwoorden)
Hij (daten-vt)
A
deette
B
date
C
datede
D
datete

Slide 13 - Quizvraag

Hoe spel je Engelse werkwoorden?
A
Volgens de Nederlandse spellingsregels.
B
Volgens de Engelse spellingsregels.
C
Volgens aparte spellingsregels.
D
Hangt af van het woord. Sommige spelling volgens Nederlandse regels, andere Engels.

Slide 14 - Quizvraag



Na deze les weet je:
  • hoe je bijvoeglijke naamwoorden spelt



Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Tekstslide


Deze les 
  • Instructie bijvoeglijke naamwoorden
  • Aan de slag!
  • Afsluitende quiz

Spelling - bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?

Die gekke Tommy gooide zijn nieuwe iPhone zo in de grijze afvalbak.

Slide 17 - Open vraag


Wat is een bijvoeglijk naamwoord?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn).

  • 7B is een leuke klas.
  • Die grappige Jonathan weet het altijd beter.
  • Ons vakantiehuis is prachtig.

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf in 1 minuut zoveel mogelijk bijvoeglijke naamwoorden op. GO!!!
timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide


Hoe schrijf je een bijvoeglijk naamwoord?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Vaak komt er een -e achter het woord (verbogen vorm), maar niet altijd (onverbogen vorm).

  • Een leuke klas / De klas is leuk.
  • De grappige jongen / De jongen is grappig.
  • Het prachtige vakantiehuis / Een prachtig vakantiehuis.

Slide 20 - Tekstslide


Wanneer onverbogen? Wanneer verbogen (met -e)?








Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Een mooi meisje                      Een mooie jongen

Een groot huis                          Een grote flat

Waarom is dat?

Slide 21 - Tekstslide

Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Onverbogen:
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord onzijdig is (een het-woord is)
     Een groot vakantiehuis // Een mooi gerecht
  • Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat.
     Die scholier is fantastisch. // Het huis is schitterend.

Verbogen (met -e):
  • Na het lidwoord ‘de’ en ‘het’.
     De grote jongen // Het mooie gerecht
  • Na het lidwoord ‘een’ als het woord mannelijk of vrouwelijk is (een de-woord is).
     Een leuke vriendin // Een fantastische show
  • Als er geen lidwoord voor een woord in het meervoud staat.
     Slimme leerlingen // Grote groepen

Slide 22 - Tekstslide


Hoe schrijf je de verbogen vorm?



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
De verbogen vorm:
  • Zet een -e achter het woord: mooi, mooie / fijn, fijne


  • Verdubbel de laatste letter en zet een -e achter het woord: fris, frisse / glad, gladde / wit, witte
  • Haal een a, e, o of u weg en zet een -e achter het woord: traag, trage / leeg, lege / dood, dode / zuur, zure.​
  • Verander een -f in een -v- of een -s in een -z- en zet een -e achter het woord: lief, lieve / naïef, naïeve / grijs, grijze / vlekkeloos, vlekkeloze

Slide 23 - Tekstslide


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Is het bijvoeglijk naamwoord een materiaal (stof), dan schrijf je het bijna altijd met -en.

  • De gouden beker
  • De papieren versie
  • Het katoenen shirtje
  • De wollen sjaal

Let op: bij stoffen met een naam geleend uit een andere taal is er vaak geen uitgang met -en.

  • De plastic stoel
  • De suède jas
  • De corduroy broek

Slide 24 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
De naam zegt het al!
Het is een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord wordt altijd gekoppeld aan ????!!!!!!

Mijn tante heeft een gebreide trui aan vandaag.
Gister liep mijn buurjongen met een gesloten houding over straat. 

Hoe schrijf je deze werkwoordsvorm? --> ZO KORT MOGELIJK!

Slide 25 - Tekstslide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Tekstslide


Samen oefenen




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

  1. Jerry draagt een (stoer) jasje.
  2. Want hij is een (cool) jongen.
  3. Hij heeft het gekregen van zijn (lief) moeder.
  4. Die (zilver) mouwen zijn echt heel dope.
  5. Ik heb (metaal) velgen gekocht voor mijn racefiets.
  6. In dat (knus) huis woont haar opa.
  7. Het is net een (goud) kooi.
  8. Dat is een (schitterend) verhaal.
  9. Ik krijg er bijna (vochtig) ogen van.



  • Pak pen & papier
  • Noteer de juiste vorm
  • Je hebt 3 minuten de tijd

timer
3:00

Slide 27 - Tekstslide


Samen oefenen




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

  1. Jerry draagt een stoer jasje.
  2. Want hij is een coole jongen.
  3. Hij heeft het gekregen van zijn lieve moeder.
  4. Die zilveren mouwen zijn echt heel dope.
  5. Ik heb metalen velgen gekocht voor mijn racefiets.
  6. In dat knusse huis woont haar opa.
  7. Het is net een gouden kooi.
  8. Dat is een schitterend verhaal.
  9. Ik krijg er bijna vochtige ogen van.



Slide 28 - Tekstslide


Aan de slag!




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Lees blz. 54 en maak oefening 1 en 2. 

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?

Die jongen droeg een (zijde) jurk.
A
zijde
B
zijden

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

de (groot) tuin
een (mislukt) barbecue
een (onhandig) gebaar
de (lief) kinderen
A
grote mislukte onhandig lieve
B
grootte mislukte onhandig lieve
C
grote mislukte onhandig lieven
D
grote mislukt onhandige lieve

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de correcte spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

De (verbranden) autobanden stonken enorm.


A
verbrandde
B
verbrandden
C
verbranden
D
verbrande

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

de ......... buitenmuur
A
bekladde
B
bekladden
C
bekladen
D
bekladden

Slide 34 - Quizvraag

37. Wat is de juiste spelling van het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Deze ____ kozijnen zijn onderhoudsvriendelijk en voordelig geprijsd.
A
aluminium
B
aluminiumen

Slide 35 - Quizvraag

trappen van vergelijking
Trappen van vergelijking.

Slide 36 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking 

Slide 37 - Tekstslide

De trappen van vergelijking

De trappen van vergelijking worden gebruikt om dingen met elkaar te vergelijken. 

Slide 38 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Stellende 
trap
mooi
Vergrotende trap
mooier
Overtreffende trap
mooist
Trappen van vergelijking

Slide 39 - Tekstslide

Wat zijn de trappen van vergelijking?
A
stellende trap overtreffende trap vergrotende trap
B
vergrotende trap stellende trap overtreffende trap
C
stellende trap vergrotende trap overtreffende trap
D
overtreffende trap stellende trap vergrotende trap

Slide 40 - Quizvraag

De trappen van vergelijking:
dwaas-dwazer-...
A
dwaasts
B
dwazerst
C
dwaast
D
meest dwaas

Slide 41 - Quizvraag

Wat voor soort woorden kun je versterken met de trappen van vergelijking? (mooi, sterk, leuk)
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 42 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Enkelvoud/meervoud
Meestal voor het zn
Je kunt er de, het of een voorzetten
Korte/lange vorm
Stoffelijk, eindigt op -en
Verkleinwoord
Een woord voor een mens, dier, plant, ding, gevoel of eigen namen.
Trappen van vergelijking

Slide 43 - Sleepvraag

Aan het werk
Maken H13 opdr 1 tm 4 en 7 en 8. Deze opdrachten zijn huiswerk voor de volgende les

Slide 44 - Tekstslide