bijles 3 vmbo

1 / 20
volgende
Slide 1: Video
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

0

Slide 1 - Video

Tuesday 12th February
Explanation "Tekst verklaren"
Strategies "Fill in the gaps questions"
Read the text together

Slide 2 - Tekstslide

Tuesday 5th November
Prepostions of direction (LU + ex 3)
Modals (LU)
Negative questions (LU + ex 2)

Slide 3 - Tekstslide

Tuesday 26th
How to use a dictionary
Word strategies
Tips and tricks
Practise a reading exam (2013 KB)

Slide 4 - Tekstslide

Reading sites
https://www.storynory.com
Britisch counsil/learnenglishteens/skills/reading
readtheory.org

Slide 5 - Tekstslide

Aim
Today is about how you should use a dictionary.

Many of you will hardly ever use one these days,
but they are very convenient and you should 
definitely use one during your exam.

(Obviously you can't use the Internet during the exam...!)

Slide 6 - Tekstslide

So, what do you need?
A dictionary, obviously!

But which one?

For your reading exam you will need one that translate words from English to Dutch
For your writing and speaking exams, 
you will need one that translates words from Dutch to English!

So, now that you've got that. Please bring it to your exams!!!

Slide 7 - Tekstslide

First of all...
Check out the instruction and list of abbreviations in your dictionary!

Why you should do that...?!
Well, reading this is important because this way you will find out how entries are arranged (different definitions), how words should be pronounced etc.




You've got 5 minutes.

timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Know your alphabet!
This may sound very obvious but it is so important to know the order of the letters (without having to go through them all the time) because dictionaries follow the alphabetical order. 
For example, "hond" begins with "h" so the word is found in the section after "g" and before "i".

Check out the guide words. 
The two words at the top of the page tell you if you're looking in the right letter section.

If you're looking for the word "braam" you would begin looking in the "B" section. You would look at the tops of the pages as you went through it until you came to the page with the guide words "bo-br" This tells you that all the words between "bouwbedrijf" and "breuk" are on this page. Since "braam" starts with "b-r-a" it will be in this section.

As always, the dictionary goes in alphabetical order, so "braam" (b-r-a) will come before "breuk" (b-r-e).

Slide 9 - Tekstslide

Scan!
Scan down the page for your word. 
If you were looking for the word "fraude," for example, 
you would move past "fraai" and "fractuur" and "franchise". 
Since the example word begins with "f-r-a", go past all the "f-l" and all 
the "f-o" words alphabetically until you reach the "f-r" area of the page. 

In this example, move right down through "fraai" and "frangipane" and just below this is where you will find "fraude."

Slide 10 - Tekstslide

Read the definition
Once you've found the word you need to translate, 
you will see that it will tell you exactly what it means. 
But, very often there is more than one meaning!

Also, it will tell you how to pronounce it, what part of speech it is and so on.

For you it's just important to know that you should not 
always use the first word you see in your dictionary!

Slide 11 - Tekstslide

Word Guess strategy
- Find familiar parts
      Ex. Traffic Jam
- Does the word look like a word you know in Dutch or any other  language.
- Look in immediate context/line/sentence. 
- Look in wider context/ Lines before and after the word.
- Guess the meaning
- Check the meaning

Slide 12 - Tekstslide


  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
  4. Skim and scan de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
  7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
  8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
  9. Wat is je eigen antwoord?
  10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  11. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
  12. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.




Slide 13 - Tekstslide

Word strategies

Strategieen om achter de betekenis van woorden te komen: 
1) woordbetekenis afleiden :
a) lijkt op een woord in een andere taal
b) woord in stukken hakken; zijn de losse stukken bekend?
c) voorkennis gebruiken: welk woord verwacht je dat er zal staan
d) overbodig woord; er wordt vlak na het onbekende woord een ander woord gebruikt met dezelfde betekenis.

Slide 14 - Tekstslide

Gatenteksten
1. Bekijk titel (en intro), bekijk plaatje, waar gaat de tekst over?
2. Lees de gegeven antwoordmogelijkheden. Zorg dat je weet wat ze betekenen!
3. Streep de alinea(‘s) aan die je lezen moet
a. Lees de aangestreepte tekst.
b. Markeer de signaalwoorden en (:)
c. Zijn de gegeven antwoorden signaalwoord? Lees dan zin er voor en zin er achter.
d. Geen signaalwoorden? Lees tot het gat, dan nog 1 zin. Die zin geeft je het antwoord  wat staat er in die zin? Zoek daar een passend antwoord bij.
4. Kies je antwoord

Slide 15 - Tekstslide

Gatenteksten

Als je het juiste antwoord niet kan vinden dan heb je nog deze opties: 

a. Kijk naar de grote lijn: positieve woorden / negatieve woorden.
b. Tegenstellingen in de antwoorden?
bijv. a) groot b) koud c)leuk d) klein? Dan is het één van de tegenstellingen.
c. Gok op de grote lijn

Slide 16 - Tekstslide

5th March
Explanation multiple choice questions
Start reading exam
Explanation present simple/ present continuous + future?


Havo: Reading or grammar (past perfect, one/ones)

Slide 17 - Tekstslide

Aanpak teksten
  • meerkeuzevragen
  • open vragen
  • gatenteksten


  • juist/onjuist vragen
  • zoekvragen
  • woordenboekgebruik
  • linking words
  • adviezen

Slide 18 - Tekstslide

Meerkeuzevragen

  1. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  2. Wat weet je al van het onderwerp?
  3. Bekijk de vragen die bij de tekst horen.
  4. Skim and scan de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
  7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
  8. Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
  9. Wat is je eigen antwoord?
  10. Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  11. Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
  12. Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met je antwoord.
  13. Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.



Slide 19 - Tekstslide

7th December
Practise words 
Practise grammar 7,8,9 (LessonUp) + grammar book

Slide 20 - Tekstslide