• Wat is LessonUp
  • Zoeken
  • Kanalen
  • AI-tools

    Beta

‹Terug naar zoeken

Modalverben havo 3

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood


  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Jullie mogen in de zee zwemmen.
  • Zij zouden graag de menukaart willen zien.
  • Wij lusten/houden van pizza. 

Slide 2 - Tekstslide

Was bedeutet das Verb können?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 3 - Quizvraag

Was bedeutet das Verb
mögen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 4 - Quizvraag

Lisa mag einen Apfel.

Slide 5 - Tekstslide

Was bedeutet das Verb
dürfen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 6 - Quizvraag

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 7 - Tekstslide

Bestudeer deze vervoegingen.
Wat valt je op?
wat valt je op??

Slide 8 - Tekstslide

Bestudeer de vervoegingen.

Wat valt je op?

Slide 9 - Open vraag

let op:
1. Klinkerverandering in het enkelvoud


2. ich  +  er/sie/es krijgen géén uitgang!

Slide 10 - Tekstslide

Bekijk nog eens een keer de vervoegingen.
Wat valt je op?

Slide 11 - Tekstslide

Was bedeutet das Verb
wollen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 12 - Quizvraag

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 13 - Tekstslide

Was bedeutet das Verb
wissen?
A
moeten
B
mogen
C
weten
D
zou graag willen

Slide 14 - Quizvraag

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 15 - Tekstslide

WISSEN

Het werkwoord wissen is officieel geen Modalverb. 
Maar het wordt wel op dezelfde manier vervoegd.

Slide 16 - Tekstslide

Was bedeutet das Verb
müssen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 17 - Quizvraag

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 18 - Tekstslide

Was bedeutet das Verb
sollen?
A
weten
B
moeten
C
kunnen
D
willen

Slide 19 - Quizvraag

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 20 - Tekstslide

müssen + sollen

Zoals je net hebt gezien, 
worden müssen en sollen   allebei als moeten vertaald. 

Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 21 - Tekstslide

müssen (=moeten)
sollen  (=moeten)

Slide 22 - Tekstslide

Samengevat:

  • müssen = moeten (noodzaak)
  • sollen = moeten (wil van iemand anders)

Slide 23 - Tekstslide

Dan nu nog even oefenen... 

Slide 24 - Tekstslide

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse
2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.
3. Ich ___ die Antwort nicht.
4. Wir ___ das Hotel nicht finden.
5. "Du ___ dein Zimmer aufräumen!"
6. Man ___ hier nicht rauchen. 
7. Alle Menschen ___ atmen. 
weiß
sollst
mögen
darf
will
können
müssen

Slide 25 - Sleepvraag

Übung 
1.  Müssen         ____________   ihr nach Hause gehen?
2. Wissen          ____________   Sie, wo ich das Licht finde? 
3. Wollen           ____________   er den Lift nicht benutzen?
4. Wissen          ____________    Lisa schon, dass ihr umziehen wollt? 
5. Wollen            ____________     du vielleicht die Tür aufmachen?
6. Müssen         Ich _____________   mein Zimmer sauber machen.
7.  Sollen            Ihr _____________   die Heizung mal etwas höher stellen.
8. Sollen            Warum __________  ich immer die Waschmaschine anmachen?



Slide 26 - Tekstslide

1. Müssen ____________ ihr nach Hause gehen?

Slide 27 - Open vraag

2. Wissen ____________ Sie, wo ich das Licht finde?

Slide 28 - Open vraag

Wollen ____________ er den Lift nicht benutzen?

Slide 29 - Open vraag

4. Wissen ____________ Lisa schon, dass ihr umziehen wollt?

Slide 30 - Open vraag

5. Wollen ____________ du vielleicht die Tür aufmachen?

Slide 31 - Open vraag

6. Müssen Ich _____________ mein Zimmer sauber machen.

Slide 32 - Open vraag

7. Sollen Ihr _____________ die Heizung mal etwas höher stellen.

Slide 33 - Open vraag

8. Sollen Warum __________ ich immer die Waschmaschine anmachen?

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

(mogen) Wer ... mitkommen?
A
mögt
B
mögen
C
mag
D
magst

Slide 37 - Quizvraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
kannst
kann
kann
können
können
könnt

Slide 38 - Sleepvraag

Meer lessen zoals deze

Modalverben t.t.

April 2023 - Les met 33 slides
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Modalverben t.t.

March 2024 - Les met 34 slides
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Modalverben_Präsens

January 2024 - Les met 47 slides
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Modalverben_Präsens

February 2025 - Les met 47 slides
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Modalverben_Präsens

December 2022 - Les met 47 slides
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Modale werkwoorden M2

May 2022 - Les met 49 slides
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Duits 8-paragraaf E. grammatik - KGT

April 2024 - Les met 27 slides
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

V3 K3 Modale werkwoorden Duits

December 2024 - Les met 23 slides
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
LessonUp
Algemene voorwaardenPrivacy StatementCookie StatementContact
Nederlands

Onze cookies

Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.

Bewerk instellingen