Taalverzorging - Hoofdletters & Interpunctie - basis

Hoofdletters & interpunctie

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdletters & interpunctie

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 2 - Woordweb

Hoofdletters
  1. Begin van de zin 
UITZONDERING: cijfer of symbool aan het begin -> geen hoofdletter. 

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters
  2. Voor- en achternaam 
LET OP: 
Hilde Dorsman
Dirk van Putten
Meneer Van Putten

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters
  3. Namen van bedrijven/organisaties/merken

Apple
Samsung
Coca-Cola
de Tweede Kamer

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletters
4. Aardrijkskundige namen (plaatsen, landen, steden)

Ameland
Duitsland
Franse kaas

LET OP: niet bij seizoenen, windrichtingen, dagen, maanden

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters
5. Bekende afkortingen 

UWV
PVV
NB
ANWB


Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters
6. Feestdagen & historische gebeurtenissen

Kerstmis
Pasen
kerstvakantie
paasvakantie 

Slide 8 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
De Herfstvakantie is begonnen.
B
De herfstvakantie is begonnen.

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Meneer van Dijk is te laat op school.
B
Meneer Van Dijk is te laat op school.

Slide 10 - Quizvraag

Welke leestekens ken je al?

Slide 11 - Woordweb

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 12 - Open vraag

Leestekens
. ? ! , : ; "
We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken.
 
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak 

Slide 13 - Tekstslide

Punt (.)
Een punt gebruik je aan het eind van een zin.

  • Mijn naam is Ellen.
  • Gisteren heb ik pizza gegeten.
  • Morgen moet ik weer werken.

  • Ook gebruik je een punt bij afkortingen.
  • M.v.g.


Slide 14 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
T.a.v. Kees Bol
B
t.a.v. Kees Bol
C
T.a.v Kees Bol
D
t.a.v Kees Bol

Slide 15 - Quizvraag

Vraagteken (?)
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een vraagzin:

  • Hoe gaat het met jou?
  • Ga jij morgen naar de les?
  • Waarom drink jij geen koffie?

Slide 16 - Tekstslide

Uitroepteken (!)
Een uitroepteken gebruik je na een uitroep of bevel:

  • Houd op!
  • Doe die deur dicht!
  • Schop de bal!

Slide 17 - Tekstslide

Komma (,)
De komma geeft een leespauze aan.

  •  De komma gebruik je voor een voegwoord (maar, want, voordat) LET OP: niet voor 'en'! 
  • - Ik weet het niet zeker, maar ik denk het wel.

  • De komma gebruik je tussen twee persoonsvormen.
  • - Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.








Slide 18 - Tekstslide

Komma (,)
  • Na een aanhef of slotgroet
  • Geachte, 
  • Groetjes,

  • Tussen bijvoeglijk naamwoorden
  • Oma had een mooie, oude, bruine kledingkast.

  • Betekenis veranderen van een zin
  • Pas op Klaas! - Pas op, Klaas!







Slide 19 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Wat zij gehaald had, kon echt niet.
B
Wat zij gehaald had kon echt niet.
C
Wat zij gehaald had: kon echt niet.

Slide 20 - Quizvraag

Dubbele punt (:)
De dubbele punt wordt gebruikt voor een opsomming, citaat of toelichting:

  • De dag begint altijd met een heel ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
  • De student vroeg: 'Mevrouw, mag ik even naar het toilet?'
  • Ik ga niet: ik heb wat beters te doen.

Slide 21 - Tekstslide

Puntkomma (;)
De puntkomma maakt duidelijk dat de zin ervoor en erna veel met elkaar te maken hebben.

  • We hebben een geweldige vakantie gehad; vooral het wandelen was leuk.
  • Iedereen is welkom; toch hoop ik dat niet iedereen komt.

  • LET OP: een puntkomma kan worden vervangen door een punt, maar niet door een komma.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
Dubbele punt:
  • Er zijn twee opties: het gaat door of het gaat niet door.
  • Denk aan de volgende spullen: een warme trui, sokken en een muts.

Puntkomma:
  • We stonden vroeg op; we hadden nog een lange reis voor de boeg.
  • Ik houd niet van zwemmen; toch neem ik een zwembroek mee.

Slide 23 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Samengevat: het idee lijkt mij erg leuk.
B
Samengevat het idee lijkt mij erg leuk.
C
Samengevat, het idee lijkt me erg leuk.

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
We hebben een mooie zomer gehad, vooral augustus was heerlijk zonnig.
B
We hebben een mooie zomer gehad; vooral augustus was heerlijk zonnig.
C
We hebben een mooie zomer gehad: vooral augustus was heerlijk zonnig.

Slide 25 - Quizvraag

Aanhalingsteken (')
Een aanhalingsteken wordt gebruikt bij een citaat en om een woord op te laten vallen.

  • Nico vroeg: 'Heb je al gekookt?'
  • Een hond met korte poten wordt een 'corgi' genoemd. 

Slide 26 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Mijn moeder zei: ik wil naar huis.
B
Mijn moeder zei: Ik wil naar huis.
C
Mijn moeder zei: 'Ik wil naar huis.'
D
Mijn moeder zei: 'Ik wil naar huis'

Slide 27 - Quizvraag

Terugblik
Lesdoelen:

- Je weet waarom interpunctie belangrijk is
- Je weet welke soorten leestekens er zijn
- Je weet hoe je de leestekens moet gebruiken

Slide 28 - Tekstslide