Woordenboek

Fijn dat je er bent!


Zet je telefoon uit en stop hem in je tas.
Pak je boek, schrift en pen.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fijn dat je er bent!


Zet je telefoon uit en stop hem in je tas.
Pak je boek, schrift en pen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je leert de woordraadstrategieën van H1 t/m H5.
  • Je leert woordbetekenissen opzoeken in een woordenboek.

Slide 3 - Tekstslide

  • Welkom
  • Hoofdstuk 4. Taal                blz. 94 Woordenboek
  • Aan het werk


Slide 4 - Tekstslide

H6: zoeken in een woordenboek
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. In hoofdstuk 1 tot en met 5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd. 

H1: een synoniem zoeken
H2: een omschrijving zoeken
H3: een voorbeeld zoeken
H4: een tegenstelling zoeken
H5: een bekend woorddeel zoeken

Vind je de betekenis dan nog niet? Gebruik dan een (online) woordenboek.

Slide 5 - Tekstslide


Terugblik:
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je opzoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij woorden met een: voor- of achtervoegsel en bij samengestelde woorden

Slide 6 - Tekstslide

Welke informatie kunnen we opzoeken in een woordenboek?

Slide 7 - Open vraag

Informatie in het woordenboek
* hoe je een woord schrijft,
* of je er de of het voor zet,
* hoe je het meervoud maakt,
* wat het woord betekent.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Zoeken in het woordenboek
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. 
In hoofdstuk 1 tot en met 5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd. 
Vind je de betekenis niet in de tekst? Gebruik dan een woordenboek.

Zoek in het woordenboek de betekenis van een woord bij:
  1. • het hele werkwoord (aangeschaft bij aanschaffen)
  2. • het enkelvoud van het woord (certificaten bij certificaat)
  3. • de korte vorm van het woord (commerciële bij commercieel)
  4. • een deel van de samenstelling (gezondheidsrisico bij gezondheid en/of risico)

In het woordenboek staan bij een woord vaak meerdere betekenissen. 
Je moet dan de betekenis kiezen die in de tekst past.

Bijvoorbeeld: Als je tandvlees bloedt tijdens het poetsen, is het meestal ontstoken.
ontsteken betekent:
  1. iets aansteken
  2. rood worden en opzwellen door een besmetting
  3. ontvlammen

Ontstoken betekent in deze zin: rood worden en opzwellen door besmetting met ziekteverwekkende bacteriën.

Slide 10 - Tekstslide

Woorden op Alfabet
Hoe werkt dat?

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht in tweetallen
Zet de namen van jullie klasgenoten in alfabetische volgorde

Slide 12 - Tekstslide

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde
boeren
baby
echo
kwik
eb
legende

Slide 13 - Sleepvraag

DUS:
Je kijkt naar de eerste letter.
Zijn de eerste letters hetzelfde, dan kijk je naar de tweede:
Appel
Aardbei
Dus eerst aardbei, dan appel

Slide 14 - Tekstslide

en als de eerste 2 hetzelfde zijn
kijk je naar de derde letter:
aardbei
aandeel
aanvragen
Of je moet zelfs nog verder kijken!
aandeel - aanvragen - aardbei
De n is eerder dan de r, d is eerder dan v

Slide 15 - Tekstslide

Zet de woorden in alfabetische volgorde
Tafel
Thee
Theekopje
Pen
Toets

Slide 16 - Sleepvraag

I

Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen.


Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.

Slide 17 - Tekstslide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ook wel beeldspraak genoemd

Slide 18 - Tekstslide

Helaas kwam er geen kip naar de tennisles


LETTERLIJKe betekenis:

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de tennisles


FIGUURLIJKe betekenis:

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 19 - Tekstslide

UITDRUKKINGEN


- als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke zelfstandig naamwoord uit de uitdrukking.

Slide 20 - Tekstslide

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Je ontvangt een email waarin de bestelling wordt BEVESTIGD.
A
bevestiging
B
bevestigen
C
bevestigt

Slide 21 - Quizvraag

Ergens geen doekjes om winden.

(bij welk woord zoek je de betekenis in het woordenboek?)
A
ergens
B
doek
C
geen
D
wind

Slide 22 - Quizvraag

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Ik wordt gek van al die ADVIEZEN om gezonder te leven.
A
advies
B
adviezen
C
adviseren

Slide 23 - Quizvraag

Iemand in de kou laten staan.

(bij welk woord zoek je de betekenis in het woordenboek?)
A
iemand
B
kou
C
laten
D
staan

Slide 24 - Quizvraag

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Heb je het nieuwe FACEBOOKPROFIEL van Maja al gezien?
A
Facebook
B
profiel
C
Facebook en profiel
D
Facebook en profileren

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord zoek je op in het woordenboek om achter de betekenis te komen?

Goed beslagen ten ijs komen.
A
Goed
B
ijs
C
beslagen
D
komen

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord zoek je op in het woordenboek om achter de betekenis te komen?

De bloemetjes buiten zetten
A
bloemetjes
B
buiten
C
zetten

Slide 27 - Quizvraag

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Tijdens de natuurkundeles deed de docent een EXPERIMENTJE.
A
experimenteren
B
experimentje
C
experiment
D
experimenten

Slide 28 - Quizvraag



Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

processen
A
processen
B
proces
C
procederen

Slide 29 - Quizvraag



Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

Hij beïnvloedt zijn vrienden.
A
beïnvloedt
B
beïnvloeden
C
invloed

Slide 30 - Quizvraag



Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

bacteriën
A
bacteriën
B
bacterieel
C
bacterie

Slide 31 - Quizvraag

Bij welke 2 woorden zoek je in het woordenboek? verkeersdeelnemer vind je bij:

A
verkeer
B
verkeren
C
verkeersdeelnemer
D
deelnemer

Slide 32 - Quizvraag

bij welk woord zoek je iets op in het woordenboek?

"bevond"zoek je bij
A
bevind
B
bevindt
C
bevinden
D
bevonden

Slide 33 - Quizvraag


Opdracht 13.1
Lees de zin hieronder. Stel, je wilt de onderstreepte woorden opzoeken in een woordenboek. Bij welke grondwoorden zoek je?
  Borus had bijzonder werk: hij kalibreerde (1) meetinstrumenten op de geijkte temperatuur.



A
kalibreerde
B
kalibreer
C
kaliber
D
kalibreren

Slide 34 - Quizvraag

Op welke vorm van een woord kun je NIET zoeken in het woordenboek?
A
Het hele werkwoord
B
Het meervoud van het woord
C
Een deel van een samenstelling
D
Het enkelvoud van het woord

Slide 35 - Quizvraag

Bij welk woord zoek je in het woordenboek de betekenis van
'aangeschaft'?
A
geschaft
B
aangeschaft
C
aanschaffen
D
schaft aan

Slide 36 - Quizvraag

Huiswerk:

Maak 
opdracht 2 en 3 
(155-156)

Slide 37 - Tekstslide

1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

2) Ik ken het alfabet (weer).
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

3)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten. 
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest. 
Letterlijk taalgebruik 

Slide 41 - Tekstslide

= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik 

Slide 42 - Tekstslide