27 okt 2 havo/vwo

Wat gaan we doen vandaag?
1.4 grammatica:
  • Theorie: samengestelde zin, nevenschikking, onderschikking
  • Theorie: bijzinnen
  • Maken: opdracht 5, 6, 7, 9, 10 (vwo: +opdr. 8)


1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
1.4 grammatica:
  • Theorie: samengestelde zin, nevenschikking, onderschikking
  • Theorie: bijzinnen
  • Maken: opdracht 5, 6, 7, 9, 10 (vwo: +opdr. 8)


Slide 1 - Tekstslide

Nevenschikkend samengestelde zinnen
Vijf voegwoorden uit je hoofd leren:
want, of, dus, en, maar (WODEM)

Jan gaat weg en Marie blijft thuis.
Jan gaat weg, maar Marie blijft thuis.
Jan gaat weg want Marie blijft thuis.
Jan gaat weg, dus Marie blijft thuis.

Slide 2 - Tekstslide

Onderschikkend samengestelde zin
Karel zei, dat Jan vanmiddag naar huis zou komen.

  • ‘dat Jan vanmiddag naar huis zou komen’ is geen zelfstandige zin, maar een zinsdeel bij 'Karel zei'
  • Vervang het tweede deel  door een woord:
  • Karel zei .....
  • Het woordje ‘dat’ is een onderschikkend voegwoord omdat het een bijzin inleidt.

Slide 3 - Tekstslide

Onderschikkend samengestelde zin
Of Jan Marie zijn geheim zou vertellen, was niet zeker.
  • Het was niet zeker
    • Onderschikkend samengestelde zin

  • Wil je koffie, of wil je thee?
  • Nevenschikkend samengestelde zin

  • Of = nevenschikkend voegwoord EN onderschikkend voegwoord

Slide 4 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden:
Alle voegwoorden, behalve de nevenschikkende voegwoorden:
bijvoorbeeld:
alsof, noch, daardoor, daarom, doordat, door, terwijl, omdat, aangezien, want, daar, indien, zodat, opdat, sinds, nadat, dat, voor, voordat, totdat, toen, zodra, als, zoals, als ... dan, zonder, dat, behalve, al, alhoewel, hoewel, ofschoon, schoon, mits,  tenzij, naar, naarmate, wanneer, dan en of


Slide 5 - Tekstslide

Bijzin
Een bijzin = een zinsgedeelte uit de hoofdzin, maar dan met een persoonsvorm.
De bijzin maakt altijd deel uit van de hoofdzin.
De woordvolgorde in een bijzin is anders dan in de hoofdzin:
Je kunt iets tussen de pv en ow plaatsen (soms staat de pv zelfs helemaal achteraan in de zin).

Slide 6 - Tekstslide

De kenmerken van een hoofdzin zijn:
  •     Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar en kunnen niet gescheiden worden door andere zinsdelen.
  •     De zin is een goede grammaticale zin zonder dat je volgorde hoeft te veranderen.
  •     De samengestelde zin bevat een nevenschikkend voegwoord.

Slide 7 - Tekstslide

De kenmerken van een bijzin zijn:
  •     Persoonsvorm en onderwerp zijn gescheiden of kunnen gescheiden worden door andere zinsdelen.
  •     De persoonsvorm staat vaak helemaal achteraan in de zin.
  •     De bijzin kan vervangen worden door één woord.

Slide 8 - Tekstslide

Op welke manier kun je een bijzin herkennen?
  • Kijk naar de zinsbouw: waar staan de pv en ow?  Staan deze naast elkaar en kun je er niet het woordje 'niet' tussen zetten, dan heb je te maken met een hoofdzin.

  • Kijk naar het voegwoord, met wat voor soort voegwoord begint de zin? Is dit een onderschikkend voegwoord, dan heb je een bijzin.

  • Maak de zin vragend en de hoofdzin komt vooraan te staan.

Slide 9 - Tekstslide

Op welke manier kun je een bijzin herkennen?
Even herhalen: bij een hoofdzin staat de pv en ow dicht bij elkaar, daar kan niets tussen, zelfs geen niet:

Karel hoorde zijn buurvrouw gillen.
Karel niet hoorde zijn buurvrouw gillen.
Sylvia liep naakt voor de camera.
Sylvia niet liep naakt voor de camera.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Welkom
  • Telefoons in de tas.
  • Jas uit.
  • Pak je spullen.
  • Tas op de grond.
  • Hand opsteken = stil zijn!

Slide 12 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Hoe herken je hoofd- en bijzin?
Probeer tussen het onderwerp en de persoonsvorm het woord 'niet' of 'gisteren' te plaatsen. Als dit kan, dan is het een bijzin. Kan dit niet, dan is het een hoofdzin.

Slide 14 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.

In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander zinsdeel tussen staan.


Slide 15 - Tekstslide

Nevenschikking
- 2 hoofdzinnen (hz + hz)
- Elke zin is even belangrijk

vb:
Ik huur nooit een film, want ik heb Netflix. 
(hz + hz)

Slide 16 - Tekstslide

Nevenschikking (hoofdzinnen)
Een hoofdzin heeft 3 kenmerken:
1. Tussen het ow en de pv kan geen woord worden geplaatst. 
2. De pv staat vooraan in de zin. 
3. Nevenschikkende voegwoorden: dus, en, maar, of, want


Slide 17 - Tekstslide

Onderschikking
- 1 hoofdzin en 1 bijzin
- De zinnen zijn niet even belangrijk

vb:
Hij zwaait opa en oma uit, omdat ze een grote reis gaan maken.
(hz + bz)

Slide 18 - Tekstslide

Onderschikking (1/2) (met een bijzin)

Kenmerken van de bijzin:
1. Onderwerp en pv zijn gescheiden of je kunt ze scheiden
(-> plaats er nooit of gisteren tussen)
2. de pv staat op de laatste of de één-na-laatste plaats

Slide 19 - Tekstslide

Onderschikking (2/2)
Onderschikkende voegwoorden: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra..

Of begint met een:
- voorzetsel (over, aan, op ...) - bijwoord - het telwoord 'hoeveel' - vragend voornaamwoord (wie, wat, welk(e), wat voor (een))

Slide 20 - Tekstslide

Tip: hoe herken je de hz?
Maak een vraag en de hoofdzin komt vooraan te staan!

 vb. Johanna gaat graag naar de zee, want dan kan ze lekker zwemmen.

-> Hoe is deze zin samengesteld?

Slide 21 - Tekstslide

Johanna gaat graag naar de zee, omdat dan kan ze lekker zwemmen.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + HZ

Slide 22 - Quizvraag

Hoewel mijn ouders niet sportief zijn, houd ik van sporten.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + HZ

Slide 23 - Quizvraag

Als het erg hard waait, gaat Pieter toch met de fiets naar school.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + HZ

Slide 24 - Quizvraag

Leer nu uit je hoofd:
Je moet ze kunnen feilloos kunnen noemen.

Nevenschikkende voegwoorden: want, of, dus, en, maar
Deze horen bij de combinatie hz + hz.
Hierna oefenen we alle combinaties door elkaar!
timer
3:00

Slide 25 - Tekstslide

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + HZ

Slide 26 - Quizvraag

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + HZ

Slide 27 - Quizvraag

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + HZ

Slide 28 - Quizvraag

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + HZ

Slide 29 - Quizvraag

Toen ik naar huis ging, regende het ontzettend hard, waardoor ik nat werd.
A
Hoofdzin + hoofdzin + Hoofdzin
B
Hoofdzin + Hoofdzin + Bijzin
C
Bijzin + Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin + Hoofdzin

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag!
Als je klaar bent kom je de antwoorden halen
Wachtwerk:
Maak huiswerk voor een ander vak of ga lezen in je leesboek.
1.4 grammatica,
Lezen: blz 29 Soorten bijzinnen
Maken: Opdracht 5, 6, 7, 9, 10 (vwo + opdr. 8)


Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk
Voor morgen, 28 oktober:
1.4 grammatica
Lezen: blz 29 Soorten bijzinnen
Maken: Opdracht 5, 6, 7, 9, 10 (vwo + opdr. 8)


Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag!
maken blz. 152, opdracht 1 t/m 3

Klaar? Je mag proberen verder te werken, of kies iets uit de map 'klaar' op It's.

Slide 34 - Tekstslide

Snap je het al?
Dan mag je deze les zelfstandig verder werken.


Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide