Dif les 2 grammatica zinsdelen

DIF-UUR NEDERLANDS
Jorinde de Vos
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

DIF-UUR NEDERLANDS
Jorinde de Vos

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DOEL

- Je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

- Je weet hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.

- Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is.

- Je weet wat het onderwerp van de zin is.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Noem twee manieren.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?

Saar vertelde ons enthousiast over de vakantie naar Zeeland.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?

Dit jaar zullen de vertraagde treinen weer volgens de gangbare dienstregeling rijden
A
gangbare
B
vertraagde
C
zullen
D
rijden

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een werkwoordelijk gezegde (WG)?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen vinden

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: | of /

Stap 1: Zoek de persoonsvorm en zet deze tussen  streepjes: 
Je hebt het eerste zinsdeel al gevonden!

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 2: Welke woorden kunnen vóór de persoonsvorm staan? Puzzelen en schuiven maar!

De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

  • De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
  • Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
  • Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven


De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

Slide 9 - Tekstslide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door een val van de trap heeft Anke haar voet bezeerd.

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vorige       week       heeft       Marieke       aan       haar      moeder       een      mooi      cadeau         gegeven.
Verdeel de zin in zinsdelen door op de juiste plekken een zinsdeelstreep te slepen.

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

  • Staat er een scheidbaar werkwoord in de zin? Dan horen allebei de delen bij het WG. Bijvoorbeeld: 

                             Mijn moeder gleed gisteren uit.

gleed uit > uitglijden


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

  • Het werkwoordelijk gezegde (WG) bestaat uit alle werkwoorden in de zin. 

  • De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde, want dat is ook een werkwoord!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het WG in de zin?

De jongens hebben hun strafwerk tijdens het laatste uur moeten maken.
A
moeten maken
B
hebben maken
C
hebben moeten maken
D
hebben moeten

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de zin?

Tijdens de online les viel de verbinding steeds weg.


A
Tijdens de online les
B
viel
C
viel weg
D
viel tijdens de online les weg

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het WG?

Het meisje vertelt aan haar vriendin een geheim.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nu?
- De persoonsvorm (pv)
- Het werkwoordelijk gezegde (wg)
- Je kan de zin in zinsdelen verdelen


Volgende stap: het onderwerp van de zin

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Laatste voor vandaag!
Het lijdend voorwerp

  • Je stelt deze vraag:           wie of wat + wg + ow

                            Heb / jij / die chocoladereep / opgegeten?
pv: heb
wg: heb opgegeten
ow: jij


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Johan en Aniek hebben gisteren een nieuwe auto gekocht in de stad.

A
Johan
B
Johan en Aniek
C
een nieuwe auto
D
in de stad

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Waarom heb jij je huiswerk niet gemaakt?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?
Het meisje vertelt aan haar vriendin een geheim.
A
Het meisje
B
vertelt
C
aan haar vriendin
D
een geheim

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ga weg!

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Probeer deze zin te ontleden.
Volg alle stappen (pv, wg, zin in zinsdelen verdelen en het ow).

Het meisje heeft gisteren pannenkoeken gegeten.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

  • Je stelt deze vraag:           wie of wat + wg + ow

                      Heb / jij / die chocoladereep / gisteren / opgegeten?
pv: heb
wg: heb opgegeten
ow: jij                                                lv: wie of wat + wg + ow

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?
Vorige week gaf ik een cadeau aan mijn buurman.
A
vorige week
B
een cadeau
C
ik
D
aan mijn buurman

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies