Thema 7, week 3 Toets

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Thema 7 week 1

1. het dagblad
2. de journalist
3. de voorpagina
4. het feit

Welk woord past bij de foto?

1. het dagblad
2. de journalist
3. de voorpagina
4. het feit

Wat betekent het onderstreepte woord?

1. Iemand die stukken schrijft.
2. Een verhaal in een krant.
3. Iets dat waar is.

Wie zegt de goede zin?

1. 
2. 
3. 

Thema 7 week 2

Sleep de plaatjes naar het juiste instrument!

de saxofoon

de xylofoon

de tamboerijn

de triangel

Wie zegt de goede zin?

1. 
2. 
3. 

1. 
2. 
3. 

Thema 7 week 3

Welk woord past bij de foto?

1. ingewikkeld
2. bont
3. eenvoudig
4. achterbaks

Wie zegt de goede zin?

1. 
2. 
3. 

Wat betekent het onderstreepte woord?

1. Met alles erbij.
2. Vreemd of raar.
3. Als iets je aandacht trekt omdat het anders isdan andere dingen

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?

Je schrijft een hoofdletter...

...aan het begin van de zin

 —> Dit paspoort is nieuw.

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?

...voor namen van mensen, dieren of dingen 

—> Ik geef mijn gitaar aan Dora.

—> Mijn konijn heet Pluis. 

—> Zij kijken naar het Jeugdjournaal.

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?

...voor aardrijkskundige namen. 

(namen van landen, provincies, streken, plaatsen, straten, rivieren, zeeën en planeten). 

—> Het schip vaart naar Frankrijk. 

—> Zij woont in de Mussenlaan. 

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?

...voor namen van volken, talen en inwoners van landen en plaatsen.

—> Zij spreekt goed Turks. 

—> De Belgen waren erg gastvrij. 

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?

...voor feestdagen

—> Wij zijn vrij met Pasen.

—> Ik vier Kerst met mijn familie.

Wanneer schrijf ik een hoofdletter?

...voor gebeurtenissen uit de geschiedenis

—> De les ging over de Tweede Wereldoorlog.

—> In de Middeleeuwen droegen ridders een maliënkolder als bescherming.

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

"nodig jij rick uit voor je feestje?"

1. Nodig, Jij
2. Nodig, Rick
3. Nodig, uit
4. Nodig, Feestje

Welke woorden krijgen een hoofdletter?

onze hond astor is nog heel speels.

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

"onze hond astor is nog heel speels."

1. Onze, Hond
2. Onze, Astor
3. Onze, Nog
4. Onze, Speels

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter?

"kun je op die school chinees leren?"

1. Kun, Je
2. Kun, School
3. Kun, Chinees
4. Kun, Leren

De scooter rijdt hard.

Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.

Een bijwoord geeft informatie over een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord.

De hoe vragen

De scooter rijdt hard.

—> Hoe rijdt de scooter? Hard en is dus een bijwoord.

Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.

—> Hoe ziek zijn de mensen? Erg en is dus een bijwoord.

De Waar-vraag (De plaats)

Daar staat de prullenbak.

—> Daar vertelt waar de plek van de prullenbak is en is dus een bijwoord.

Andere woorden die een plaats aangeven: 

hier, er, ergens, nergens.

De Wanneer-vraag  (De tijd)

Vandaag gaan we rekenen.

—> Vandaag vertelt wanneer je gaat rekenen en is dus een bijwoord.

Het was gisteren lekker weer.

—> Gisteren vertelt jou wanneer het lekker weer was en is dus een bijwoord.

Wat is het bijwoord?

Vanochtend heeft Joris een ei gebakken.

Wat is het bijwoord?

Mia kan haar tas nergens vinden.

Wat is het bijwoord?

Die film heb ik eerder gezien.

Wat is het bijwoord?

De tas ligt onder de stoel.

Binnenkort gaan we de kidsrun lopen.

Wat is het bijwoord?

1. Binnenkort
2. Gaan
3. We
4. Lopen

Luuk heeft nogal een slimme moeder

Wat is het bijwoord?

1. Heeft
2. Nogal
3. Slimme
4. Moeder

Meis fietst hard door de straat.

Wat is het bijwoord?

1. Fietst
2. Hard
3. Door
4. Straat

Zij wordt binnenkort jarig.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm

Hoor je de sirene?.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm

Hoort je broer de sirene?.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm

De slager slacht een koe.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm

Welk werkwoord past in de zin?

Weleson ..... heel goed leren.

1. kun
2. kunnen
3. kan
4. kunt

Welk werkwoord past in de zin?

Alexander ..... de voetbal dragen.

1. mogen
2. mag
3. magt

Welk werkwoord past in de zin?

Jij .... een koekje?

1. wil
2. wilt
3. willen

willen

wil

wilt

 Thema 7, week 3, Toets