Examentraining onderdeel 1 - rechtsregels/rechtsbronnen

Examentraining onderdeel 1
Rechtsregels/Rechtsbronnen
Te vinden in: H1-5
lessen: Inleiding recht en Staatsrecht
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining onderdeel 1
Rechtsregels/Rechtsbronnen
Te vinden in: H1-5
lessen: Inleiding recht en Staatsrecht

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 (K)
De kandidaat benoemt kenmerken van de Nederlandse constitutionele monarchie en democratische rechtsstaat (Koning staatshoofd, positie Koning in de Grondwet, vrije verkiezingen, parlementair stelsel, respect voor grondrechten, overheid gebonden aan wet, onafhankelijke rechters oordelen).

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Staatsvorm en regeringsvorm NL
Grondregels staatsrecht: in de Grondwet

Staatsvorm NL: 
- gedecentraliseerde eenheidsstaat want meeste regels uit Den Haag, maar ook regels uit de gemeente en Provincie
- democratische rechtsstaat, want legaliteitsbeginsel (overheid is gebonden aan de wet), onafhankelijke rechters, machtenscheiding en grondrechten; daarnaast algemene, vrije en geheime verkiezingen voor wetgevende macht

Regeringsvorm NL:
- constitutionele monarchie omdat de positie van de Koning geregeld is in de Grondwet
- parlementair stelsel: parlement is de hoogste macht en controleert de regering!
- Koning is het staatshoofd


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit blijkt dat Nederland een constitutionele monarchie is?
A
Nederland heeft een Grondwet
B
Nederland heeft onafhankelijke rechters
C
Nederland heeft vrije verkiezingen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.2 (K)
De kandidaat herkent of een gegeven grondrecht een klassiek of sociaal grondrecht is.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grondrechten
Klassiek grondrecht
Sociaal grondrecht
art. 1-17 GW
art. 18-23 GW
beschermt tegen inmenging overheid
geeft een opdracht aan overheid om zaken te regelen
afdwingbaar bij de rechter
meestal niet afdwingbaar
vrijheids- en gelijkheidsrechten
economische, sociale en culturele rechten

Slide 6 - Tekstslide

Let op: soms is sociaal grondrecht wel afdwingbaar --> Urgenda vs de Staat
Een van de grondrechten is het recht van betoging.
Van welk soort grondrecht is hier sprake?
A
Klassiek grondrecht
B
Sociaal grondrecht

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.3 (T)
De kandidaat stelt in een situatie vast welk klassiek of sociaal grondrechtartikel uit de Grondwet van toepassing is.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erik en Eugenie hebben een hondje, Rover. Ze betalen geen belasting voor het hondje. Als er op een dag een gemeenteambtenaar komt controleren, wil hij graag het huis binnenkomen om te checken of er ook echt geen hond is. Erik en Eugenie willen dit niet en weigeren hem de toegang.
Op welk grondwetsartikel kunnen Erik en Eugenie zich beroepen?

Noteer het juiste wetsartikel.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1.4 (K)
De kandidaat herkent het verschil tussen rechtsregels en andere regels.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rechtsregels en andere regels
Rechtsregels zijn regels die gemaakt zijn door de overheid en voor iedereen gelden, bijv.:  je mag geen diefstal plegen

'Gewone' regels zijn regels die gemaakt zijn door bijvoorbeeld het Summa College, bijv.: je mag geen trainingspak aan naar school

Als je een rechtsregel overtreedt of niet opvolgt, dan beslist een rechter wat er gebeurt.  Rechtsregels worden ook wel overheidsregels genoemd. De rechtsregels staan in allerlei wetten en regelingen; zij vormen samen het Nederlands recht. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarin verschillen rechtsregels van andere regels?

A
Rechtsregels zijn gemaakt door de overheid
B
Rechtsregels zijn gemaakt door school
C
Rechtsregels zijn gemaakt door burgers

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.5 (K)
De kandidaat noemt de volgorde van de stappen in het wetgevingsproces.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De totstandkoming van wetten 
in formele zin
Stap 1: Voorbereiding op het ministerie
Stap 2: Bespreking in de ministerraad (voorstel namens de hele regering)
Stap 3: Advies door de Raad van State 
Stap 4: Stemming in de Tweede Kamer
Stap 5 Stemming in de Eerste Kamer
Stap 6: Ondertekening door de Koning en de (verantwoordelijke) minister(s) 
Stap 7: Bekendmaking in het Staatsblad (door de Minister van Veiligheid en Justitie)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stap in het wetgevingsproces volgt op de Stemming in de Eerste Kamer?

A
Advies Raad van State
B
Behandeling Tweede Kamer
C
Ondertekening door de Koning en minister

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.6 (K)
De kandidaat beschrijft de functies van het recht (normatieve, geschil oplossende, aanvullende en instrumentele).

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies van het recht
Normatieve functie; uitdrukking van waarden binnen samenleving (diefstal, mishandeling, moord). Bindend voor iedereen! Bij overtreding volgt een straf.
Geschiloplossende functie; bepaalde rechtsregels beschrijven welke rechters er zijn, wat hun taken zijn en op welke manier een procedure voor de rechter verloopt.
Instrumentele functie; overheid heeft besloten dat deze regels er moeten zijn, beïnvloeden gedrag burgers (rechts rijden in het verkeer) 
Aanvullende functie; je mag zelf afspraken maken, maar als dat niet is gelukt, dan zijn er aanvullende regels (bijvoorbeeld bij een koopovereenkomst)


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mishandeling is strafbaar volgens het wetboek van Strafrecht.
Welke functie heeft het recht hierin?

A
Aanvullende functie
B
Instrumentele functie
C
Normalieve functie

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.7 (K)
De kandidaat benoemt welke organen welke rechtsregels/wetten uitvaardigen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de wet= wet in formele zin, bijv. Wetboek van strafrecht, Burgerlijk Wetboek

Slide 20 - Tekstslide

De wet=wet in formele zin;

Let op: in Nederland is dus de machtenscheiding niet zo strikt als deze ooit door Montesquieu is bedacht.
Er moet een nieuw Wetboek van Strafvordering komen. Wie vaardigt deze wet uit?

A
Gemeenteraad en Provinciale Staten
B
Gedeputeerde Staten en Staten-Generaal
C
Staten-Generaal en Regering

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.8 (B)
De kandidaat bepaalt in een situatie welke rechtsbron (wet, jurisprudentie, gewoonte en verdrag) van toepassing is.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rechtsbronnen
Rechtsbronnen zijn de vindplaatsen van het recht:
  1. De wet: ieder rechtsgebied heeft zijn eigen wetten
  2. Jurisprudentie: uitspraken van de Nederlandse rechteres
  3. Internationale verdragen: overeenkomsten tussen twee of meer landen
  4. Gewoonterecht: een gewoonte wordt recht als deze gedurende een lange tijd als regel is gebruikt en ook door de samenleving als regel is geaccepteerd.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een rechter baseert zijn uitspraak op een artikel uit het Burgerlijk Wetboek.
Welke rechtsbron is van toepassing?
A
Gewoonte
B
Jurisprudentie
C
Verdrag
D
Wet

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies