Nederlands: formuleren H.3 +H.4

Hoe moeilijk vinden jullie dit onderwerp?
0100
1 / 37
volgende
Slide 1: Poll
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoe moeilijk vinden jullie dit onderwerp?
0100

Slide 1 - Poll

Dilemma van de week

Slide 2 - Tekstslide

Dilemma van de week

Slide 3 - Woordweb

Leg in eigen woorden uitwat verwijswoorden zijn

Slide 4 - Woordweb

Wanneer kies je HET als verwijswoord?
A
Bij mannelijke woorden
B
Bij onzijdige woorden
C
Bij vrouwelijke woorden
D
Bij meervoud

Slide 5 - Quizvraag

welke verwijswoorden kan je gebruiken bij een vrouwelijk woord?

Slide 6 - Woordweb

Welke verwijswoorden kan je gebruiken bij een mannelijk woord

Slide 7 - Woordweb

DOEL


- je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken
formuleren: 
verwijswoorden

Slide 8 - Tekstslide

Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
Het verwijst naar:
____
A
mijn vakantie
B
was vervelend
C
kiespijn
D
dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg

Slide 9 - Quizvraag

Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.
Haar verwijst naar:
_____
A
Die generatie
B
wensen
C
rekening houden
D
met haar wensen rekening houden

Slide 10 - Quizvraag

Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
Zijn verwijst naar:
_____
A
Het eerste elftal
B
derde overwinning
C
op een rij
D
derde overwinning op een rij.

Slide 11 - Quizvraag

De toneelvereniging zal haar voorstelling dit jaar in de Nobelaer geven.
Haar verwijst naar:
_____
A
De toneelvereniging
B
voorstelling
C
dit jaar
D
in de Nobelaer.

Slide 12 - Quizvraag

Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken en dat valt niet mee.
Dat verwijst naar:
_____
A
verstandskiezen laten trekken
B
mijn verstandskiezen laten trekken
C
Ik
D
Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken

Slide 13 - Quizvraag

Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn: daar kun je kanker van krijgen.
Daar ... van verwijst naar:
___________
A
Roken
B
schadelijk
C
voor je gezondheid
D
Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn

Slide 14 - Quizvraag

Doe oortjes in

en bekijk het volgende filmpje!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 17 - Tekstslide

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 18 - Tekstslide

Vul een passend verwijswoord in:
Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.

Slide 19 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.

Slide 20 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?

Slide 21 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Peter won van Niek met hordelopen, ___ me niet verbaasde.

Slide 22 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.

Slide 23 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
De honden waren onrustig, dus ik ben met ___ gaan wandelen.

Slide 24 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.

Slide 25 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
In de studiewijzer staat de stof ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.

Slide 26 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
Jasper stelde zich voor aan de directrice en gaf ___ een hand.

Slide 27 - Open vraag

Vul een passend verwijswoord in:
De voetbalscheidsrechter was partijdig, ____ ik niet eerlijk vond.

Slide 28 - Open vraag

De jongen ___ Madelon verliefd is, heet Wietse.
A
op wie
B
waarop

Slide 29 - Quizvraag

Lady Gaga, ___ Anna een fan is, treedt deze maand op in Ziggo Dome.
A
van wie
B
waarvan

Slide 30 - Quizvraag

Daar is ___ met wie opa altijd wandelt.
A
de hond
B
de mevrouw

Slide 31 - Quizvraag

Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk

Slide 32 - Quizvraag

De laptop die daar staat, is van mij/ mijn

Slide 33 - Open vraag

Ik ben me/ mijn sportschoenen vergeten.

Slide 34 - Open vraag

GELEERD?


- je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken
formuleren: 
verwijswoorden

Slide 35 - Tekstslide

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 36 - Open vraag

Maken 
  • H.4 Formuleren: opdracht 1-6 

Slide 37 - Tekstslide